-
1 lichtvoetig
-
2 lichtvoetig
-
3 lichtvoetig
-
4 lichtvoetig
adj. light legged, light heeled, fleet footed -
5 lichtvoetig
bnléger/légère, d'un pas léger -
6 быстроногий
lichtvoetig -
7 have a light foot
lichtvoetig zijn -
8 nimble
-
9 tripping
-
10 с лёгкой походкой
prepos.gener. lichtvoetigRussisch-Nederlands Universal Dictionary > с лёгкой походкой
-
11 agile
adj. luchtig; lichtvoetig; snel; waakzaam; bekwaam, alert[ ædzjajl] 〈zelfstandig naamwoord: agility〉1 lenig ⇒ beweeglijk, soepel, behendig -
12 foot
n. voet; been; meeteenheid; stap; voetstuk, poot (v.e. bed); randen (v.e. blad papier)--------v. dokken; te voet gaan; dansenfoot1[ foet] 〈meervoud: feet〉5 onderste/achterste/laatste deel ⇒ (uit)einde♦voorbeelden:I won't set foot in that house • ik zet geen voet in dat huisstand on one's own feet • op eigen benen staanfoot by foot • voet(je) voor voet(je)on one's feet • op de been, overeind; er (weer) bovenop, beter; onvoorbereidput on one's feet • op de been/er bovenop helpenhave a foot in the door • de eerste stap gezet hebbenhave one foot in the grave • met een been in het graf staanhave/keep one's feet (set) (firmly) to/on the ground • met beide benen op de grond staancarry/sweep someone off his feet • iemand meeslependig in one's feet • z'n poot stijf houdenget to one's feet • opstaanjump to one's feet • opspringenkeep (on) one's feet • overeind/op de been blijvennot put a foot wrong • geen fout makenrecover one's feet • weer overeind komen/krabbelentread under foot • onderdrukkenmy foot! • kom nou!1 tred ⇒ gang, (voet)stap♦voorbeelden:swift of foot • vlug ter been————————foot2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: foot, feet〉————————foot3♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 light of foot
-
14 nimbly
adv. vlug; lichtvoetig; spits -
15 volant
adj. in staat te vliegen; met gespreide vleugels (heraldisch); lichtvoetig, vlug, snel -
16 с лёгкой походкой
prepos.gener. lichtvoetig -
17 Fuß
Fuß1〈m.; Fußes, Füße〉♦voorbeelden:1 mit bloßen Füßen • op blote voeten, blootsvoets〈informeel; figuurlijk〉 mit dem linken Fuß zuerst aufgestanden sein • met het verkeerde been uit bed gestapt zijnjemanden auf freien Fuß setzen • iemand op vrije voeten stellenauf großem Fuß leben • op grote voet leven〈informeel; figuurlijk〉 kalte Füße bekommen, kriegen • nattigheid voelen, terugkrabbelen〈 figuurlijk〉 auf schwachen, tönernen Füßen stehen • zwak staan, een zwakke basis hebbenstehenden Fußes • op staande voetFüße bekommen haben • spoorloos verdwenen zijn(festen) Fuß fassen • (vaste) voet krijgenden Fuß an Land setzen • voet aan wal zettensich auf den Füßen halten • zich op de been, staande houden〈 informeel〉 jemandem auf den Fuß, die Füße treten • (a) iemand op zijn tenen trappen; (b) iemand tot spoed aanzettenvon Kopf bis Fuß • van top tot teenetwas mit Füßen treten • iets met voeten tredenjemandem zu Füßen fallen • aan iemands voeten vallengut zu Fuß, Füßen sein • goed ter been zijn————————Fuß2〈m.; Fußes, Fuß〉 -
18 leichten Fußes
-
19 leichtfüßig
leichtfüßig1 lichtvoetig ⇒ gezwind, vlug, snel -
20 schnellfüßig
schnellfüßig1 snel-, lichtvoetig ⇒ vlug (ter been)
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский