-
1 pass
n. pas; stand van zaken; doorgang; slagen bij een examen; doorgeven van een bal; handbeweging--------v. voorbijgaan, passeren; aangeven; slagen; inhalen; goedkeurenpass1[ pa:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 passage ⇒ (berg)pas; doorgang, vaargeul♦voorbeelden:it/things had come to such a pass that • het was zo ver gekomen dat————————pass21 (verder) gaan ⇒ (door)lopen, voortgaan2 voorbijgaan ⇒ passeren; voorbijkomen; overgaan, eindigen3 passeren ⇒ er door(heen) (ge)raken/komen6 aanvaard/aangenomen worden ⇒ slagen 〈 voor examen(onderdeel)〉; door de beugel kunnen 〈 grove taal bijvoorbeeld〉10 overgemaakt/overgedragen worden♦voorbeelden:pass from a solid to an oily state • van een vaste in een olieachtige stof overgaanpass to other matters • overgaan naar/tot andere zakenpass on the left • s inhalenpass unnoticed • niet opgemerkt wordeneverything must pass • aan alles moet een einde komenno passing (permitted) • geen doorgangplease, let me pass • mag ik er even langswe are only passing through • we zijn enkel op doorreispass as/for • doorgaan voor, dienen alscome to pass • gebeuren〈 juridisch〉 pass on/upon a constitutional question • een uitspraak doen/vonnis vellen over een grondwettelijke kwestie→ pass away pass away/, pass between pass between/, pass by pass by/, pass into pass into/, pass off pass off/, pass on pass on/, pass out pass out/, pass over pass over/, pass through pass through/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijlopen, voorbijtrekken2 oversteken ⇒ gaan/lopen door, komen over4 goedkeuren ⇒ aanvaarden, bevestigen5 slagen in/voor6 komen door ⇒ aanvaard/bekrachtigd worden door♦voorbeelden:pass the salt • het zout doorgevenpass the word (a)round • vertel het verderpass in • inleverenpass an opinion • een oordeel/idee geven -
2 let
n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)--------v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekkenlet1[ let]♦voorbeelden:————————let2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten♦voorbeelden:1 she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moederlet someone go • iemand laten gaanlet me have that • geef (maar/eens) hierlet something be known • iets laten wetenplease, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbiedenlet there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaanlet me hear/know • hou me op de hoogtelet me see • eens kijkenlet's face it • laten we wel wezen4 let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/zlet something be • iets laten rustenlet drop/fall • (zich) laten (ont)vallenlet fly (at) • uithalen (naar)let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaanlet oneself go • zich laten gaanlet someone have it • iemand de volle laag/ervan langs gevenlet pass • laten lopen, onweersproken latenlet something ride • iets op zijn beloop latenlet someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkokenlet through • laten passeren, doorlatenlet into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen -
3 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
pass over — verb 1. bypass (Freq. 2) He skipped a row in the text and so the sentence was incomprehensible • Syn: ↑jump, ↑skip, ↑skip over • Hypernyms: ↑neglect, ↑pretermit … Useful english dictionary
pass over — Synonyms and related words: abalienate, abandon, alien, alienate, allow for, amortize, assign, autopsy, ban, bar, bar out, barter, be blind to, be caught napping, be caught out, be inattentive, be lost, be neglectful, be negligent, be unwary,… … Moby Thesaurus
To pass over — Pass Pass, v. i. [imp. & p. p. {Passed}; p. pr. & vb. n. {Passing}.] [F. passer, LL. passare, fr. L. passus step, or from pandere, passum, to spread out, lay open. See {Pace}.] 1. To go; to move; to proceed; to be moved or transferred from one… … The Collaborative International Dictionary of English
pass over — many a great movie has been passed over by the Academy Syn: disregard, overlook, ignore, pay no attention to, let pass, gloss over, take no notice of, pay no heed to, turn a blind eye to … Thesaurus of popular words
Pass — Pass, v. i. [imp. & p. p. {Passed}; p. pr. & vb. n. {Passing}.] [F. passer, LL. passare, fr. L. passus step, or from pandere, passum, to spread out, lay open. See {Pace}.] 1. To go; to move; to proceed; to be moved or transferred from one point… … The Collaborative International Dictionary of English
pass — pass1 [pas, päs] n. [ME pas: see PACE1] a narrow passage or opening, esp. between mountains; gap; defile pass2 [pas, päs] vi. [ME passen < OFr passer < VL * passare < L passus, a step: see PACE1] 1. to go o … English World dictionary
pass — pass1 W1S1 [pa:s US pæs] v ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(go past)¦ 2¦(move/go)¦ 3¦(put)¦ 4¦(road/river etc)¦ 5¦(give)¦ 6¦(give information)¦ 7¦(time)¦ 8¦(exam/test)¦ 9¦(law/proposal)¦ 10¦(happen)¦ … Dictionary of contemporary English
pass — v 1. go by, move past, flow, roll, run, stream, course; glide, slide, sweep, drift; proceed, progress, advance, gain ground; move onward, work one s way, wend one s way; run along, hie, hasten, make haste, hurry along, jog along, rush, zip, fly,… … A Note on the Style of the synonym finder
pass — pass1 [ pæs ] verb *** ▸ 1 go past something ▸ 2 move somewhere ▸ 3 be successful on test ▸ 4 give/let someone have something ▸ 5 spend time or be spent ▸ 6 kick/hit/throw ball to someone ▸ 7 make law, etc. official ▸ 8 be unable to answer ▸ 9… … Usage of the words and phrases in modern English
pass — Synonyms and related words: OK, abalienate, abandon, abysm, abyss, accept, access, accredit, act like, administer, adopt, advance, affiliate, affirm, aggrandize, agree to, aisle, alien, alienate, alley, allow, ambulatory, amen, amortize, answer,… … Moby Thesaurus
pass — 1 verb 1 GO PAST (I, T) to come up to a particular point or object and go past it: The crowd parted to let the truck pass. | They kept quiet until the soldiers had passed. | pass sb/sth: We passed each other on the staircase. | I pass the sports… … Longman dictionary of contemporary English