-
1 class
n. klas, klasse, classificeren; afdeling, onderverdeling (ook in computers); (in computers) een informatie systeem dat ook gerubriceerde informatie verwerkt--------v. klassifiserenclass1[ kla:s]1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 stand ⇒ (maatschappelijke) klasse2 rang ⇒ klas(se), soort, kwaliteit♦voorbeelden:not in the same class • niet te vergelijken met→ upper upper/1 les ⇒ lesuur, college, cursus1 stijl ⇒ distinctie, cachet————————class21 eersteklas ⇒ prima, van klasse♦voorbeelden:————————class3〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ indelen, classificeren♦voorbeelden:class with • over één kam scheren met -
2 lesson
n. les; les (ik heb mijn lesje geleerd); gedeelte uuit de Bijbel; voorbeeld; verwijt--------v. de les lezen, berispen; leren; bewijzen[ lesn]♦voorbeelden:take lessons in drawing • op tekenles zittenteach someone a lesson • iemand een lesje leren -
3 period
n. ongesteldheid; menstruatieperiode--------n. periode; uur; jaargetijde; lesuur--------n. punt; eind v.e. zin; tijdperkperiod1[ piəriəd] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 habits of the period • gewoonten uit die/onze tijdthe first period of a game • de eerste speeltijdmiss a/one's period • (haar menstruatie) een keertje overslaan4 I won't do it, period! • ik doe het niet, punt uit/en daarmee uit!————————period2♦voorbeelden:period furniture • stijlmeubelen -
4 free period
vrije les (een lesuur waarbij de leerlingen mogen doen wat ze wensen door afwezigheid van leraar)
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский