-
1 бездельничать
niets doen, leeglopen -
2 шататься
wankelen, waggelen ; rondzwerven, leeglopen -
3 бездельничать
v1) gener. hangen rond, klungelen, koekeloeren, kwezelen, aan de boemel zijn, boemelen, dagdieven, de zevende dag zoeken, flierefluiten, lanterfanten, lediggaan, leeglopen, maroderen, niksen, zijn tijd verprutsen2) colloq. op marode gaan3) liter. kringetjes spugen -
4 вытекать
vgener. leeglopen, uitstromen, uitvloeien, weglopen (о жидкости), gulpen, ontwellen, resulteren, rinnen, uitlekken, uitlopen, vloeien (uit-èç), volgen, voortspruiten, voortvloeien (uit- èç) -
5 лодырничать
vgener. aan de boemel zijn, boemelen, de zevende dag zoeken, leeglopen -
6 опорожняться
vgener. leeglopen (о бочке и т.п.) -
7 опустеть
vgener. leeglopen (о городе) -
8 праздно шататься
advgener. leeglopen, lummelen, slenteren o
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский