-
1 buckle
n. gesp; uitsteeksel--------v. kromtrekken; wankelen, bezwijken; (vast)gespen, aangespen, ontwrichtenbuckle1[ bukl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gesp————————buckle21 met een gesp sluiten/vastzitten ⇒ aangegespt (kunnen) worden2 kromtrekken ⇒ ontzetten, ontwricht raken3 wankelen ⇒ wijken, bezwijken♦voorbeelden:the ends of this necklace buckle together at the back • de uiteinden van deze ketting zitten van achter met een sluiting vast3 despite our efforts we buckled under their attack • ondanks onze inspanningen wankelden we onder hun aanval→ buckle to buckle to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (vast)gespen ⇒ aangespen, omgespen2 ontwrichten ⇒ ontzetten, (uit/ver)buigen♦voorbeelden:1 buckle up a belt • een riem omdoen/gespen -
2 hump
n. bult--------v. krommen, de rug krommen, geslachtsgemeenschap bedrijvenhump1[ hump] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:2 it gives me the hump • ik baal ervan/krijg er de balen van————————hump21 bollen ⇒ bol gaan staan, kromtrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 welven ⇒ bol/krom maken, ronden -
3 warper
n. iemand die iets krom trekt, laat kromtrekken; (Figuurlijk) Een verkeerde richting geven aan; verdraait, scheert (op een weefgetouw) -
4 to warp
deformerenkromtrekkenscheeftrekkenwerken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский