-
1 kabbelen
-
2 kabbelen
♦voorbeelden: -
3 kabbelen
-
4 kabbelen
v. babble, chatter -
5 kabbelen
ww -
6 kabbelen
1) skvalp2) plask -
7 kabbelen
barboter, clapoter -
8 kabbelen tegen
v. lip -
9 плескаться
kabbelen -
10 lap
n. lik; slok, opslokken; kabbelen, klotsen (van water)--------n. schoot; ronde; flap--------n. verpakking; overlapping; gedeeltelijke overlapping; overlapt deel; ronde (in een wedstrijd); schijf voor het polijsten van diamanten--------v. likken; slurpen, slikken; kabbelen (van golven); klotsen (van water)--------v. verpakken; overlappen; gedeeltelijk overlapt zijn; op een voorsprong zijn (een of meerdere ronden)lap1[ læp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 overlap(ping) ⇒ overlappend deel, overslag5 lik ⇒ geslurp, (ge)slobber♦voorbeelden:¶ in the lap of the gods • in de schoot der goden/toekomstlive in the lap of luxury • in weelde baden————————lap2〈 lapped〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 omslaan ⇒ omgeven, omwikkelen -
11 lave
v. wassen, bespoelen2 voorbij kabbelen ⇒ zachtjes stromen langs, kabbelen tegen -
12 ripple
n. rimpeling, golf(je)--------v. kabbelenripple1[ ripl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 rimpeling ⇒ golfje(s), deining♦voorbeelden:————————ripple2♦voorbeelden:1 rimpelen ⇒ (doen) golven/deinen -
13 clapoter
-
14 журчать
ruisen, kabbelen -
15 плескаться
vgener. klateren, plassen, kabbelen (о волнах), klotsen (о волнах), ploeteren -
16 babble
n. gebabbel, gekeuvel, geklets--------v. babbelen, keuvelen, kletsenbabble1[ bæbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————babble2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 burble
-
18 gazouiller
-
19 плескаться
vgener. klateren, plassen, kabbelen (о волнах), klotsen (о волнах), ploeteren -
20 plask
1) klapperen2) klotsen3) plassen4) kabbelen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
kabbeln — zanken (umgangssprachlich); (mit jemandem) ein Hühnchen rupfen (umgangssprachlich); das Kriegsbeil ausgraben (umgangssprachlich); zoffen (umgangssprachlich); mit jemanden ins Gericht gehen (umgangssprachlich); hadern; … Universal-Lexikon
kabbeln — Vswrefl sich um etwas streiten per. Wortschatz ndd. (19. Jh.), mndd. kabbelen gegeneinanderlaufen (von Wellen), zanken Stammwort. Sowohl lautlich (auch kibbeln u.ä.) als auch semantisch ohne klare Abgrenzung. Herkunft deshalb unklar. Nach… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
kabbeln — kabbeln, sich (ugs. für:) »sich zanken, sich streiten, sich necken«: Die Herkunft des aus dem Niederd. stammenden Verbs (mnd. kabbelen) ist nicht sicher geklärt. Vermutlich handelt es sich um eine Schall oder Bewegungsnachahmung. Abl.: Kabbelei… … Das Herkunftswörterbuch
Kabbelei — kabbeln, sich (ugs. für:) »sich zanken, sich streiten, sich necken«: Die Herkunft des aus dem Niederd. stammenden Verbs (mnd. kabbelen) ist nicht sicher geklärt. Vermutlich handelt es sich um eine Schall oder Bewegungsnachahmung. Abl.: Kabbelei… … Das Herkunftswörterbuch
ĝep(h)-, ĝebh- — ĝep(h) , ĝebh English meaning: jaw, mouth Deutsche Übersetzung: “Kiefer, Mund; essen, fressen” Material: With ph: Av. zafar , zafan “mouth, Rachen”, participle Med. vī zafüna, compare sstem (besides r/n stem) in ϑrizafah… … Proto-Indo-European etymological dictionary