-
1 ineenstorting
-
2 ineenstorting
крушение; сплести* * *сущ.общ. гибель, коллапс (политический), крушение, развал, разрушение -
3 ineenstorting
deZusammenbruch m -
4 ineenstorting
n. collapse, breakdown, crash -
5 ineenstorting
v -
6 ineenstorting
collapse, crash -
7 collapse of a bridge
ineenstorting van een brug -
8 stock market slump
ineenstorting van de beurs -
9 collapse
ineenstorting, inval, ineenstort -
10 débâcle
-
11 explosion
n. ontploffing[ iksploozjn]1 explosie ⇒ ontploffing, uitbarsting2 uitbarsting ⇒ losbarsting, uitval3 explosie ⇒ boom, plotselinge groei♦voorbeelden: -
12 slump
n. ineenstorting, snelle daling--------v. in elkaar zakken, instorten, vallenslump1————————slump2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
13 faillite
faillite [faajiet]〈v.〉2 mislukking ⇒ schipbreuk, ineenstorting, ondergang, bankroet♦voorbeelden:faire faillite, tomber en faillite • failliet gaan2 faire faillite • mislukken, bankroet gaanf -
14 крушение
catastrofe, ramp, schipbreuk, ineenstorting -
15 гибель
ngener. neergang, ineenstorting, verderf, verderfenis -
16 коллапс
-
17 крушение
ngener. debacle, ineenstorting, instorting, ontsporing -
18 развал
-
19 разрушение
ngener. vernieling (inразрушениеliggen - быть изрядно помятым (о машине и т.д.), afbraak, afbreking, instorting, destriktie, ineenstorting, vernietiging, verwoesting -
20 crash
adj. snel; ingespannen; rigoreus--------n. neerstorten; ineenstorten; lawine; aardbeving; (in computers) situatie waarin de computer of het computersysteem vastloopt--------v. aanrijden, botsen; fijnstampen; kapotbreken, kapotslaancrash1[ kræsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ slag, dreun2 botsing ⇒ neerstorting, ongeluk3 krach ⇒ ineenstorting, debacle————————crash21 spoed-♦voorbeelden:1 crash course • stoom/spoedcursuscrash programme/project • rampenplan/noodplan————————crash31 te pletter slaan/vallen ⇒ verongelukken, botsen, (neer)storten3 dreunen ⇒ knallen, kraken♦voorbeelden:the plates crashed to the floor • de borden kletterden op de grond3 the thunder crashed • de donder dreunde/rateldeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te pletter laten slaan/vallen ⇒ botsen op/tegen2 neersmijten/kwakken ⇒ stuksmijten/gooien♦voorbeelden:————————crash4〈 bijwoord〉1 met een knal/klap ⇒ dreunend, pats, beng
Страницы