-
1 indelen
klasifiká; partiDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > indelen
-
2 to stratify
indelen -
3 parti
indelen, verdelen ; deel, gedeelte, onderdeel, stuk -
4 to arrange
indelenopstellenopzettenrangschikkenregelenvaststellen -
5 to layout
indeleninrichten -
6 parti
indelen, verdelen ; deel, gedeelte, onderdeel, stuk -
7 classer
classer [klaasee]1 klasseren ⇒ rangschikken, indelen, classificeren♦voorbeelden:classer un individu • meteen weten wat voor vlees men in de kuip heeftclasser les plantes • de planten in klassen indelenêtre classé au nombre des chefs-d'oeuvre • tot de meesterwerken behorenje l'ai tout de suite classé • ik wist meteen wat ik aan hem hadclasser comme site inscrit • tot beschermd landschap verklaren♦voorbeelden:¶ se classer premier • de eerste zijn, wordense classer dans une catégorie • in een categorie vallense classer parmi les meilleurs • bij de besten behoren1. v1) klasseren, indelen, classificeren2. se classerv1) ingedeeld worden (bij), vallen (onder) -
8 distribuer
distribuer [diestriebuu.ee]〈 werkwoord〉1 uitdelen ⇒ ronddelen, verdelen2 bezorgen ⇒ bestellen, leveren♦voorbeelden:distribuer des sourires • tegen iedereen glimlachendistribuer le courrier • de post bezorgendistribuer son emploi du temps • zijn tijd indelenv1) uitdelen, verdelen2) bezorgen, leveren3) uitreiken [prijs]4) indelen5) vertegenwoordigen [merk] -
9 format
n. opmaak. vormgeving; vorm; ontwerp; organisatievorm van gegevens (in computers); formaat--------v. formatteren (in computers - formatteren, een diskette of harde schijf indelen, lege sporen schrijven op een schijf)format1[ fo:mæt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (boek)formaat ⇒ afmeting, grootte♦voorbeelden:2 the programme was broadcast in a new format • het programma werd in een nieuwe formule uitgezonden————————format2 -
10 diviser
diviser [dieviezee]1 delen ⇒ ver-, in-, opdelen♦voorbeelden:diviser une tâche entre plusieurs personnes • een taak verdelen over verschillende mensendiviser pour régner • verdeel en heers1 zich verdelen ⇒ verdeeld worden, ingedeeld worden, zich splitsen1. v1) delen, verdelen, indelen2. se diviservzich verdelen, zich splitsen -
11 organiser
organiser [orgaaniezee]1 ordenen ⇒ samenstellen, inrichten2 organiseren ⇒ regelen, plannen, opzetten, op touw zetten♦voorbeelden:organiser son temps • zijn tijd goed indelenorganiser un complot • een complot smedenorganiser une rencontre • een ontmoeting tot stand brengen♦voorbeelden:v1) ordenen, samenstellen2) organiseren, plannen -
12 aufgliedern
-
13 gruppieren
gruppieren1 groeperen, groepen vormen, in groepen indelen♦voorbeelden:1 groepen, groepjes vormen, zich groeperen ⇒ zich verzamelen -
14 прикрепить
vastmaken, vastbinden, indelen -
15 прикреплять
vastmaken, vastbinden, indelen -
16 разделить
delen, indelen, verdelen -
17 разделять
delen, indelen, verdelen -
18 зачислять
-
19 подразделять
-
20 распоряжаться
vgener. indelen, beschikken, gebieden (over-÷åì-ô.), (iem.) onder de plak houden (кем-л.), beheren, bevelen, de baas spelen, de beschikking hebben (over-êåì-ô., ÷åì-ô.), disponeren (over-÷åì-ô.), het bevel voeren over (кем-л.)
Страницы