-
1 hooghartig
♦voorbeelden:hooghartig antwoorden • répondre avec arrogancehooghartig zijn jegens iemand • traiter qn. de haut -
2 hooghartig
1 haughty♦voorbeelden:1 een hooghartige houding aannemen • assume a haughty/proud attitudehooghartig antwoorden • answer haughtily -
3 hooghartig
высокомерный, снисходительный; надменный, заносчивый* * ** * *прил.общ. высокомерный, гордый, надменный, спесивый -
4 hooghartig
adj. haughty, arrogant, snobbish, disdainful--------adv. haughtily, arrogantly, snobbishly, disdainfully -
5 hooghartig
1. bnarrogant, hautain2. bwarrogamment, avec hauteur -
6 hooghartig
orgueilleux -
7 hooghartig antwoorden
hooghartig antwoorden -
8 hooghartig zijn jegens iemand
hooghartig zijn jegens iemandtraiter qn. de haut -
9 hooghartig antwoorden
hooghartig antwoordenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hooghartig antwoorden
-
10 upstage
-
11 cavalier
adj. arrogant; zelfzuchtig; hooghartig--------n. riddercavalier1[ kævəliə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 he sought a cavalier's satisfaction in a duel • als een man van eer wenste hij genoegdoening in een duel————————cavalier21 hooghartig ⇒ arrogant, trots2 nonchalant ⇒ achteloos, onnadenkend3 onhoffelijk ⇒ zelfzuchtig, kortaf♦voorbeelden: -
12 lordly
adj. als (van) een lord; hooghartig[ lo:dlie] 〈bijwoord: in a lordly manner; lordliness〉 -
13 sniffy
adj. Hooghartig; stinkt een beetje -
14 supérieur
supérieur [suupeerjur]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 boven- ⇒ bovenste, hoogste3 beter ⇒ superieur, uitstekend4 hooghartig ⇒ superieur, hautain5 groter ⇒ hoger, boven♦voorbeelden:cadres supérieurs • topfunctionarissenofficier supérieur • hoofdofficierle supérieur • het tertiair onderwijsun(e) supérieur(e) (hiérarchique) • meerdereêtre supérieur à • beter zijn danpère supérieur • priorun(e) supérieur(e) • overste1. m (f - supérieure)1) meerdere2) overste2. = supérieure; supérieuradj1) boven-, hoogste2) hoger, groter3) superieur, beter4) hooghartig -
15 высокомерный
adjgener. hovaardig, parmantig, aanmatigend, pretentieus, trots, arrogant, groots, hooghartig, hoogmoedig, ikkerig, ingebeeld, laatdunkend, pauwachtig, verwaand, verwaten, waanwijs -
16 гордый
adjgener. fier, groots (op-÷åì-ô), parmant, parmantig, trots, hooghartig -
17 надменный
-
18 спесивый
adjgener. verwaand, hooghartig, hoogmoedig -
19 disdainful
-
20 haughty
См. также в других словарях:
Hochherzig — Hochhêrzig, adj. et adv. 1) Ein hohes, d.i. erhabenes Herz habend, und darin gegründet; in welchem Verstande es doch wenig gebraucht wird, auch um der folgenden Zweydeutigkeit willen nicht ohne Anstoß gebraucht werden kann. 2) Im nachtheiligen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Hochmüthig — Hochmüthig, er, ste, adj. et adv. Hochmuth habend, besitzend, in dem Hochmuthe gegründet; nur noch in der letzten Bedeutung des Hauptwortes. Ein hochmüthiger Mensch. Ein hochmüthiges Betragen. Im Nieders. hooghartig, hochherzig, hoogsteerdsk,… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
