-
1 grootmoedig
♦voorbeelden: -
2 grootmoedig
-
3 grootmoedig
-
4 grootmoedig
adj. magnanimous, having a noble nature, unselfishly forgiving -
5 grootmoedig
1. bngénéreux/-euse2. bw -
6 dat was erg grootmoedig van hem
dat was erg grootmoedig van hemVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat was erg grootmoedig van hem
-
7 bigger than life
grootmoedig -
8 великодушный
grootmoedig, edelmoedig -
9 grand
adj. groot; groots; prachtig; waarschuwend; indrukwekkend; heel--------n. vleugel (piano); duizend dollargrand1[ grænd] 〈zelfstandig naamwoord; in betekenis 0.2 en 0.3 meervoud: grand〉————————grand2〈bijvoeglijk naamwoord; grandness〉1 voornaam ⇒ gewichtig, groots♦voorbeelden:5 grand choir/orchestra • groot koor/orkestGrand National • jaarlijkse hindernisren voor paarden te Aintreegrand opera • opera zonder gesproken dialooggrand piano • vleugel(piano)make a grand slam 〈 kaartspel〉 • groot slem maken; 〈 sport〉 een grand slam maken 〈 alle wedstrijden in een reeks winnen〉grand old man • nestor -
10 magnanimous
-
11 généreux
généreux [zĵeeneereu]2 gul ⇒ vrijgevig, mild3 overvloedig ⇒ rijk, vruchtbaar♦voorbeelden:vin généreux • volle wijn= généreuse; adj1) edelmoedig, grootmoedig2) gul, vrijgevig3) rijk, vruchtbaar [land] -
12 magnanime
-
13 благородный
adjgener. voornaam, adellijk, edel, edelachtbaar (при обращении к судебным работникам), edelmoedig, fier, genereus, groothartig, grootmoedig, nobel, ridderlijk, welgeboren -
14 великодушный
adjgener. fier, mild, milddadig, breed van opvatting, edel, edelmoedig, genereus, groothartig, grootmoedig, nobel -
15 a grand gesture
-
16 big-hearted
-
17 big
adj. groot; omvangrijk; dik; gewichtigbig1[ big] 〈bijvoeglijk naamwoord; bigger; bigness〉1 groot ⇒ omvangrijk, dik, zwaar; (hoog)zwanger, (hoog)drachtig3 groot ⇒ ouder, volwassen♦voorbeelden:big money • grof geld, het grote gelda big woman • een grote/zware vrouwbig with child • (hoog)zwanger, op alle dagenbig business • het groot kapitaal, de grote zakenwereldhe is a big name in show business • hij heeft een grote naam in de showwereldthe big opportunity • de grote kans3 my big sister • mijn grote/oudere zus4 the Big Bang • de Grote Knal, oerknal, oerexplosie; omwenteling, Big Bang 〈 met betrekking tot de Londense beurs in 1986〉〈 informeel〉 have big ideas • ambitieus zijn, het hoog in de bol hebbenbig talk • grootspraak, gebluf5 big words • bombast, grote woordenhave a big heart • gulhartig zijnthat was very big of him • dat was erg grootmoedig van hemBig Brother • Big Brother, Grote Broeder 〈de dictator in Orwells roman ‘1984’〉〈 ironisch〉 big deal! • reusachtig!〈 vaak figuurlijk〉 bang/beat the big drum • de grote trom roeren, hoog van de toren blazen〈 techniek, technologie〉 big end • (grote) drijfstangkop, big endwhat's the big hurry? • vanwaar die haast?what's the big idea? • wat is hier aan de hand?————————big2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
18 generous
adj. gul, groothartig, rijk; groot, belangrijk; overvloeiend[ dzjenrəs]1 grootmoedig ⇒ genereus, edel(moedig)2 vrijgevig ⇒ royaal, gul3 overvloedig ⇒ rijk(elijk), copieus♦voorbeelden: -
19 magnanimity
n. grootmoedig zijn, edelmoedig zijn[ mægnənimmətie] -
20 noble-minded
Страницы
- 1
- 2