-
1 grandfather
-
2 grandfather clock
-
3 be called after one's grandfather
be called after one's grandfatherEnglish-Dutch dictionary > be called after one's grandfather
-
4 great-grandfather
-
5 great-great-grandfather
-
6 named after his grandfather
-
7 their daughter was christened after her grandfather
their daughter was christened after her grandfatherEnglish-Dutch dictionary > their daughter was christened after her grandfather
-
8 great grandfather
overgrootvader (de vader van grootvader/moeder) -
9 great great grandfather
betovergrootvader -
10 his grandfather
zijn grootvader -
11 maternal grandfather
grootvader v. moeders zijde -
12 great-
-
13 after
adj. van achteren--------adv. nadat; van toen af aan--------conj. nadat--------prep. na; achter; volgens iemand, volgens iets; betrekking hebbend totafter1[ a:ftə] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:1 in after years • in latere jaren, in de daarop volgende jaren————————after2〈 bijwoord〉1 na ⇒ nadien, erachter♦voorbeelden:come after • achterop komen, later volgenJack fell down and Jill came tumbling after • Jack viel en Jill kwam hem achterna getuimeldshortly after • spoedig daarna————————after3〈 voorzetsel〉2 〈 tijd〉na4 naar ⇒ volgens, in navolging van♦voorbeelden:Jack ran after Jill • Jack liep Jill achternastand one after another • achter elkaar staanafter you • na u, ga je gangit's after two o'clock • het is over tweeënafter the French nobility • in navolging van de Franse adela study after Rubens • een studie naar Rubenstake after one's father • op zijn vader lijken¶ after all • toch, per slot (van rekening)be after something • het gemunt hebben op/uit zijn op iets, iets najagen————————after4〈 voegwoord〉1 nadat ⇒ als, toen, wanneer♦voorbeelden: -
14 call
n. roep; telefoontje; visite, bezoek; bel; uitnodiging; aanklacht; moeten--------v. roepen; schreeuwen; uitnodigen; telefoneren; bezoekencall1[ ko:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 〈 benaming voor〉 signaal ⇒ 〈 leger〉 verzamelsignaal 〈op bugel e.d.〉; 〈 jacht〉 hoornsignaal; (met lokfluitje) nagebootste dierenroep; 〈 brandweer〉 alarm4 (kort/formeel/zakelijk) bezoek5 beroep ⇒ aanspraak, claim6 oproep(ing) ⇒ sommatie, roep(ing); appel, voorlezing van presentielijst 〈 school, parlement e.d.〉; 〈 geldwezen〉 oproep tot aflossing van een schuld, aanmaning7 reden ⇒ aanleiding, noodzaak, behoefte10 telefoontje ⇒ (telefoon)gesprek, belletje♦voorbeelden:within call • binnen gehoorsafstandpay a call on someone • iemand een kort bezoek brengen, bij iemand langsgaanthe actors received a call for eight o'clock • de acteurs moesten om acht uur ophave at/on one's call • tot zijn (onmiddellijke) beschikking hebben〈 geldwezen〉 money at/on call, loan on call • callgeld, daggeldleningthere's no call for you to worry • je hoeft je niet ongerust te makenthere's not much call for figs • er is niet veel vraag naar vijgen→ close close/————————call21 (even) langsgaan/komen ⇒ (kort) op bezoek gaan, aanwippen; stoppen 〈 op station〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 call by • (even) aan/binnenwippenplease call in this afternoon • kom vanmiddag even langs alsjeblieftdo call round again • kom vooral nog eens langsthe ship calls at numerous ports • het schip doet talrijke havens aan3 roepen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zijn roep uiten 〈 van vogel〉; lokken 〈 door nabootsing van dierengeluid〉; 〈 in het bijzonder〉 ritmisch roepen 〈 instructies〉; bij dans♦voorbeelden:call (something) (out) to someone • iemand (iets) toeroepenEdith will call (you) tonight • Edith belt (je) vanavondduty calls (me) • de/mijn plicht roept4 did Joan call (hearts) at all? • hééft Joan wel (harten) geboden?1 afroepen ⇒ oplezen, opsommen3 afkondigen ⇒ bijeenroepen, proclameren4 wakker maken ⇒ wekken, roepen7 het houden op ⇒ zeggen, (een bedrag) afmaken op♦voorbeelden:call to witness • als getuige oproepencall down/in/over • (naar) beneden/(naar) binnen/bij zich roepencall a meeting • een vergadering beleggen/bijeenroepenhow can you call yourself my friend? • hoe kun je beweren dat je mijn vriend(in) bent?call someone a liar • iemand uitmaken voor leugenaaryou call that hard? • noem/vind je dat moeilijk?call (something) one's own • (iets) bezitten, (iets) zijn eigendom (kunnen) noemen〈 informeel〉 what d'you call it? • hoe-heet-het-ook-weer?, dingesbe called after one's grandfather • vernoemd zijn naar zijn grootvadercall away • wegroepencall forth • oproepen, (naar) boven brengencall forward • naar voren roepen -
15 christen
v. dopen; inwijden[ krisn]2 als (doop)naam geven ⇒ noemen, dopen♦voorbeelden:2 their daughter was christened after her grandfather • ze hebben hun dochter naar haar grootvader genoemd
См. также в других словарях:
grandfather — grand·fa·ther vt: to permit to continue under a grandfather clause current residents will be grandfather ed under the regulation often used with in Merriam Webster’s Dictionary of Law. Merriam Webster. 1996 … Law dictionary
Grandfather — Grandfather, NC U.S. village in North Carolina Population (2000): 73 Housing Units (2000): 377 Land area (2000): 1.500982 sq. miles (3.887526 sq. km) Water area (2000): 0.043443 sq. miles (0.112517 sq. km) Total area (2000): 1.544425 sq. miles (4 … StarDict's U.S. Gazetteer Places
Grandfather, NC — U.S. village in North Carolina Population (2000): 73 Housing Units (2000): 377 Land area (2000): 1.500982 sq. miles (3.887526 sq. km) Water area (2000): 0.043443 sq. miles (0.112517 sq. km) Total area (2000): 1.544425 sq. miles (4.000043 sq. km)… … StarDict's U.S. Gazetteer Places
grandfather — early 15c., from GRAND (Cf. grand) (adj.) + FATHER (Cf. father), probably on analogy of Fr. grand père. Replaced GRANDSIRE (Cf. grandsire) and O.E. ealdefæder. Grandfather clause originally (1900) referred to exemptions from post Reconstruction… … Etymology dictionary
Grandfather — Grand fa ther, n. A father s or mother s father; an ancestor immediately after the father or mother in lineal ascent. [1913 Webster] {Grandfather longlegs}. (Zo[ o]l.) See {Daddy longlegs}. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
grandfather — [grand′fä΄thər, gran′fä΄thər] n. 1. the father of one s father or mother: also a term of respectful familiarity to any elderly man 2. a male ancestor; forefather vt. Informal to exempt (an activity, practice, person, etc.) from a new law or… … English World dictionary
grandfather — ► NOUN 1) the father of one s father or mother. 2) a founder or originator … English terms dictionary
grandfather */*/ — UK [ˈɡræn(d)ˌfɑːðə(r)] / US [ˈɡræn(d)ˌfɑðər] noun [countable] Word forms grandfather : singular grandfather plural grandfathers the father of one of your parents. You are his granddaughter or grandson. You usually call your grandfather grandad or … English dictionary
grandfather — [[t]græ̱ndfɑːðə(r)[/t]] grandfathers N FAMILY Your grandfather is the father of your father or mother. His grandfather was a professor … English dictionary
grandfather — 1. noun 1) his grandfather lives here Syn: informal granddad, grandad, grandpa, gramps, grampy, granddaddy, grandaddy, poppa 2) the grandfather of modern liberalism Syn: founder, inventor, originator, c … Thesaurus of popular words
grandfather — /ˈgrænfaðə / (say granfahdhuh), /ˈgrænd / (say grand ) noun 1. the father of one s father or mother. 2. Aboriginal English a man of one s parents parents generation, especially a biological grandfather or one of his brothers. –verb (t) 3. Law to… …