-
1 gezwollenheid
n. pomposity, arrogance, conceit -
2 gezwollenheid
одутловатость; напыщенность, высокопарность -
3 emphase
emphase [ãfaaz]〈v.〉1 gezwollenheid ⇒ hoogdravendheid, nadrukf1) gezwollenheid, vals pathos2) nadruk [taal] -
4 inflation
-
5 portliness
n. deftigheid; gezwollenheid; het gezet zijn; zwaarte -
6 puffiness
n. opgezetheid, gezwollenheid -
7 swollenness
n. gezwollenheid -
8 tumescence
n. (op)zwelling, gezwollenheid -
9 tumidity
n. gezwollenheid -
10 turgescence
n. opzwelling, gezwollenheid, opgeblazenheid -
11 turgidity
n. gezwollenheid; arrogantie -
12 turgidness
n. gezwollenheid, hoogdravendheid -
13 enflure
enflure [ãfluur]〈v.〉2 gezwollenheid ⇒ opgeblazenheid, overdrijvingf1) opzwelling2) overdrijving -
14 bouffissure
-
15 boursouflage
-
16 boursouflure
-
17 désenfler
désenfler [deezãflee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
18 grandiloquence
-
19 pathos
-
20 lyrisme
Страницы
- 1
- 2