-
1 geintje
〈 informeel〉♦voorbeelden:geintjes uithalen • play jokes, pull prankshet was maar een geintje • I was just kiddinghij kon niet tegen een geintje • he couldn't take a joke -
2 geintje
♦voorbeelden:geintjes maken, uithalen • faire des farceskun je tegen een geintje? • tu supportes la plaisanterie?zonder geintjes • sans déconnergeen geintjes, jongens • pas de blagues, les gars -
3 geintje
het [verkl.]Scherz m -
4 Geintje!
Ich scherze nur. -
5 geintje
n. practical joke, prank -
6 geintje
blague -
7 een rot geintje
een rot geintje -
8 kun je tegen een geintje?
kun je tegen een geintje?tu supportes la plaisanterie? -
9 een rot geintje
een rot geintjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een rot geintje
-
10 het was maar een geintje
het was maar een geintjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het was maar een geintje
-
11 hij kon niet tegen een geintje
hij kon niet tegen een geintjeVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij kon niet tegen een geintje
-
12 een geintje uithalen
гл.общ. проделать штуку -
13 gaieté
gaieté [geetee]〈v.〉1 vrolijkheid ⇒ opgeruimdheid, blijmoedigheid3 〈 meervoud〉leuke, vrolijke, aardige, komische kanten♦voorbeelden:1 de gaieté de coeur • van harte, uit eigen beweging1. f1) vrolijkheid2) geintje2. gaietésf plleuke, komische kanten -
14 проделать штуку
vgener. een geintje uithalen -
15 crack
adj. prima, uitstekend--------n. barst; ontploffingsgeluid; gekraak; slag, klap; scherpzinnige opmerking--------v. barsten; een ontploffingsgeluid maken; met een zweep slaan; een kleine opening makencrack1[ kræk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 barst(je) ⇒ breuk, scheur(tje)2 kier ⇒ spleet, reet3 knal(geluid) ⇒ knak, kraak♦voorbeelden:2 the door was open a crack • de deur stond op een kier/stond aancrack! • krak!5 have a crack at • een gooi doen naar, proberen→ fair fair/————————crack21 prima ⇒ keur-, uitgelezen♦voorbeelden:————————crack31 in(een)storten ⇒ het begeven, knakken3 barsten ⇒ splijten, scheuren→ crack down on crack down on/, crack up crack up/1 (open/stuk)breken ⇒ knappen, knakken, kraken♦voorbeelden:2 doen barsten ⇒ splijten, scheuren♦voorbeelden:I cracked my head against the door • ik knalde met mijn hoofd tegen de deur6 crack a joke • een mop/bak vertellen→ crack up crack up/ -
16 drollery
n. grappenmakerij[ droolərie] 〈meervoud: drolleries〉 -
17 game
adj. moedig; klaar; mank lopen; invalide--------n. spel; pret; wild; wedstrijd--------v. spelen, dobbelengame1[ geem]♦voorbeelden:1 game of chance • kans/hazardspelplay a good/poor game • goed/slecht spelenhave the game in one's hands • de wedstrijd controlerenplay a losing game • de (wed)strijd verliezenplay the game • eerlijk (spel) spelen, zich aan de regels houdenplay a waiting game • een afwachtende houding aannemenplay a winning game • de (wed)strijd winnen, de bovenhand krijgenit's all in the game • het hoort er (allemaal) bijbe off one's game • uit vorm/niet op dreef zijngame and (set) • game en setgive the game away • het plan(netje) verklappentwo can play (at) that game • dat spelletje kan ik ook spelennone of your (little) games! • geen kunstjes!the game is up • het spel is uit, nu hangen wij/julliebe up to some game • iets in zijn schild voerenit's your game • jij wintwhat a game! • wat een komedie!1 grap(je) ⇒ geintje, pret(je)2 bedrijf ⇒ gebeuren, -wezen♦voorbeelden:make game of • spotten metthe game was to tell how many • het was de kunst/het ging erom te zeggen hoeveel♦voorbeelden:¶ 1 points is game • wie 21 punten heeft, wint→ fair fair/IV 〈 meervoud〉————————game21 dapper ⇒ kranig, f♦voorbeelden:I am game • ik doe meebe game for something • tot iets bereid zijn, ergens zin in hebben————————game3————————game4〈 werkwoord〉1 gokken ⇒ spelen, dobbelen -
18 lark
n. leeuwerik; pretje; lolletje--------v. lol maken[ la:k]♦voorbeelden:1 for a lark • voor de gein/lol -
19 laugh
n. lach; glimlach; vermaak; uitlachen--------v. lachen; met lachen uitdrukken; glimlachen; grappenmaken; uitlachen; toelachenlaugh1[ la:f] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lach ⇒ manier van lachen, lachje♦voorbeelden:3 for laughs • voor de gein/lolget/have the laugh of/on someone • iemand op zijn nummer zetten————————laugh21 lachen2 in de lach schieten ⇒ moeten/beginnen te lachen♦voorbeelden:→ laugh at laugh at/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lachend uiten/zeggen2 belachelijk maken ⇒ uitlachen, weglachen♦voorbeelden:laugh off • met een lach/grapje afdoen¶ laugh oneself sick • zich ziek/dood/een ongeluk lachen〈 spreekwoord〉 laugh and the world laughs with you; cry and you cry alone • vrolijke mensen hebben altijd veel vrienden om zich heen; treurige mensen worden gemeden→ laugh away laugh away/ -
20 wheeze
n. grap; truc; zware ademhaling--------v. piepend ademen; hijgenwheeze1[ wie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————wheeze2〈 werkwoord〉
- 1
- 2