-
1 insulated
geïsoleerd -
2 incommunicado
adj. van de buitenwereld afgesloten, zonder communicatiemogelijkheid; in eenzaamheid afgesloten (v. gevangene); niet te bereikenincommunicado1[ ingkəmjoe:nikka:doo] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————incommunicado2〈 bijwoord〉 -
3 detached
-
4 insular
adj. eiland-; bekrompen--------n. eilandbewoner[ insjoelə] 〈zelfstandig naamwoord: insularity〉1 eiland- ⇒ insulair, geïsoleerd -
5 isolated
-
6 secluded
adj. eenzaam, alleen; geïsoleerd; kluizenaar; afgescheiden; afgezonderd[ sikloe:did]1 afgezonderd ⇒ teruggetrokken, stil♦voorbeelden:a secluded house • een afgelegen huis -
7 solitary
adj. alleen; eenzaam; eenpersoons; zich afzonderen; veraf gelegen, geïsoleerd--------n. celstraf; eenzame monniksolitary1[ sollitrie] 〈meervoud: solitaries〉1 eenzame opsluiting ⇒ afzondering, isoleercel————————solitary2〈bijvoeglijk naamwoord; solitariness〉4 enkel♦voorbeelden: -
8 disjunct
adj. aangegeven door verwijdering van of uit opeenvolgende elementen, geïsoleerd -
9 ghettoized
adj. in getto gestopt; geïsoleerd -
10 hermitic
adj. betreffende een persoon die in afgesloten religieuze orde woont; iemand die geïsoleerd woont, teruggetrokken -
11 insulated
adj. geïsoleerd; afgezonderd -
12 isolation hospital
quarantainebarak, ziekenhuis waar patiënten geïsoleerd worden -
13 isolation period
isolatieperiode, quarantaine periode, periode gedurende welke een besmet iemand or een besmet gebied geïsoleerd wordt -
14 live out in the boonies
v. in de rimboe leven, in de jungle leven, heel geïsoleerd en achteraf wonen -
15 quarantine period
n. quarantaine periode, isolatieperiode, tijd gedurende welke een besmet persoon of gebied geïsoleerd wordt -
16 quarantined
adj. geïsoleerd, in quarantaine -
17 retiredly
adv. afgezonderd, afzonderlijk, geïsoleerd, helemaal alleen -
18 thermal conductor
warmtegeleider, materie die temperatuur geleidt (niet geïsoleerd materiaal, wat warmte doorgeeft) -
19 double insulated
dubbel geïsoleerd -
20 isolated
afzonderlijkgeïsoleerd
- 1
- 2