-
1 familiar
adj. gewoon, vaak voorkomend; kundig, bedreven; verwant; bekend; open, onofficieel; tam, getemd; familiaar--------n. vriend, kennis; gevolg van de pausfamiliar1[ fəmilliə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boezemvriend(in) ⇒ intimus, intima————————familiar21 vertrouwd ⇒ bekend, gewoon3 informeel ⇒ ongedwongen, gemeenzaam4 vrijpostig ⇒ familiair, gemeenzaam♦voorbeelden:doesn't that look familiar to you? • komt dat je niet bekend voor? -
2 hawk
n. havik--------v. venten; verspreidenhawk1[ ho:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hawk2〈 werkwoord〉 -
3 palsy-walsy
-
4 warbler
n. zanger; tjiftjaf (vogel)[ wo:blə] -
5 familiarly
adv. gemeenzaam; bekend; vertrouwd; vertrouwelijk, intiem; (al te) familiair -
6 genetical
adj. m.b.t. de genetica, m.b.t. de genen; erfelijke, familiair; (Taalkunde) m.b.t. de connectie tussen of onder talen die afstammen van dezelfde oertaal -
7 multifamilial
adj. multi-familiair -
8 overfamiliar with
te familiair met -
9 porphyria
n. porfierie (ziekte berustend op een familiair-constitutionele stoornis i.d. enzymatische synthese v.h. hemoglobine en o.m. wordt gekenmerkt door porfyrinurie))
См. также в других словарях:
Schwein — (s. ⇨ Ferkel und ⇨ Sau). 1. A muar Swin, a thanner Speelang. (Amrum.) – Haupt, VIII, 354, 52. Je mehr Schweine, desto dünnerer Spülicht. 2. A Schwein un a Kaufmann müssen ausgenommen sein, ehe mer sieht, was dran is. 3. Alle Schweine sind im… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon