-
81 franc-jeu
-
82 базар
ngener. fair (; место (например fanfair-весёлое место)), marktplaats, markt, toko -
83 благотворительный базар
adjgener. bazaar, bazar, fancy-fairRussisch-Nederlands Universal Dictionary > благотворительный базар
-
84 рынок
ngener. fair, markt, bazaar, bazar, marktplaats -
85 chance
adj. toeval; onverwacht--------n. kans; toeval; zaak; gevaar--------v. toevallige gebeurtenis; kans; risicochance1[ tsja:ns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kans ⇒ mogelijkheid, waarschijnlijkheid4 risico♦voorbeelden:1 stand a (good/fair) chance • een (goede/redelijke) kans makennot a chance • geen schijn van kans, geen denken aanif, by any chance/some chance or other • mocht het zo zijn data chance of success • een kans op succes(the) chances are that • het is waarschijnlijk datleap at a chance • een kans (met beide handen) aangrijpenI never miss a chance • ik laat geen gelegenheid voorbijgaanleave to chance • aan het toeval overlatenby (any) chance • toevallig→ fighting fighting/————————chance2♦voorbeelden:————————chance3♦voorbeelden:if it should chance to snow • mocht het gaan sneeuwen¶ chance (up)on • (toevallig) vinden/aantreffenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
86 clean
adj. schoon; rein; zuiver--------adv. zuiver--------n. schoonmaak, reiniging--------v. schoonmaken; reinigen; zuiverenclean1[ klie:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————clean2〈bijvoeglijk naamwoord; cleanness〉2 〈 benaming voor〉 welgevormd ⇒ sierlijk; glad, gestroomlijnd 〈 vliegtuig〉; regelmatig; duidelijk, helder 〈 stijl〉3 compleet ⇒ finaal, helemaal4 oprecht ⇒ eerlijk, sportief5 onschuldig ⇒ netjes, fatsoenlijk, kuis6 〈 slang〉 schoon ⇒ clean, eraf, 〈 in het bijzonder〉 geen drank/drugs gebruikend, droog; geen verboden wapens/drugs hebbend♦voorbeelden:1 give someone a clean bill of health • iemand kerngezond verklaren, iemand in orde verklaren 〈 ook figuurlijk〉; verklaren dat iemand er financieel goed voorstaatmake a clean sweep • schoon schip makenhit the ball cleanly • de bal vol rakencatch a ball cleanly • een bal in een keer vangencome clean • voor de draad komen, eerlijk bekennena clean record • een blanco strafbladkeep it clean • hou 't netjesmake a clean breast of something • iets bekennen, ergens schoon schip mee makenkeep one's nose clean • zich nergens mee bemoeienshow a clean pair of heels • z'n hielen lichten, de benen nemenclean as a new pin/as a whistle • brandschoon, zo schoon als watwipe the slate clean • met een schone lei beginnen————————clean3♦voorbeelden:→ clean up clean up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schoonmaken ⇒ reinigen, zuiveren♦voorbeelden:have a coat cleaned • een jas laten stomenclean down • schoonborstelen, schoonwassen————————clean4〈 bijwoord〉1 volkomen ⇒ helemaal, compleet, finaal♦voorbeelden:I'm clean out of sugar • ik zit helemaal zonder suikercut clean through • helemaal/finaal doorgesneden -
87 clip
n. paperclip, wasknijper; knipsel; korte videofilm; (in computers) clip, fragment, het verkozen stuk van een grafisch dokument voor nadere bewerking; opladen van kogels; scherpe slag--------v. vastmaken; vastklemmen; klein hakken; perforerenclip1[ klip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knippende/scherende beweging ⇒ scheerbeurt, trimbeurt♦voorbeelden:a clip on the jaw • een kaakslag————————clip2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (bij)knippen ⇒ afknippen, kort knippen, trimmen; scheren 〈 schapen〉; uitknippen 〈 uit krant, film〉♦voorbeelden:the ticket was clipped to the programme • het kaartje zat met een paperclip aan het programma -
88 complexion
-
89 day
n. dag[ dee]2 werkdag♦voorbeelden:day of judgement/reckoning • dag des oordeels/der afrekeningday and night/night and day • dag en nachtthe day after tomorrow • overmorgenwork days • overdag werken, dagdienst hebben〈 informeel〉 from day one • meteen, vanaf de eerste dagday in, day out • dag in, dag uitday out • dagje uitday after day • dag in, dag uitday by day, from day to day • dagelijks, van dag tot dagday off • vrije dagsome day • eens, eenmaal, op een keer; bij gelegenheidall in a/the day's work • de normale gang van zakena good day's work • een productief dagjecall it a day • het voor gezien houdenlet's call it a day • laten we er een punt achter zettenmake a day of it • een dagje doorhalenmake someone's day • iemands dag goedmakenname the day • de trouwdag vaststellenone of these (fine) days • een dezer dagenone of those days • zo'n dag waarop alles tegenzitnot (have) one's day • zijn dag niet (hebben)from one day to the next • van vandaag op morgenon one's day • op het toppunt van zijn kunnenshe's thirty if she's a day • ze is op zijn minst dertig2 tijd ⇒ periode, dag(en)♦voorbeelden:(in) olden days • (in) vroeger tijdenhe's had his day • hij heeft zijn tijd gehadthose were the days • dat waren pas/nog eens tijdenat the present day • vandaag de dagin one's day • in iemands tijd/levenin the days of • ten tijde vanquestions of the day • hedendaagse/actuele vraagstukkenthese days • tegenwoordig, vandaag de dag(in) this day and age • vandaag de dagin those days • in die dagento the/a day • op de dag afto this day • tot op de dag van vandaag, tot op hedenthe other day • onlangs, pas geledenIII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:lose the day • de slag verliezenIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden: -
90 dealing
-
91 faint
adj. zwak; zwakjes; slap; dun; gedempt; bleek, verbleekt; zachthartig--------n. bezwijming, flauwte--------v. flauwvallen, buiten bewustzijn rakenfaint1[ feent] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 flauwte ⇒ onmacht, bezwijming♦voorbeelden:————————faint2〈bijvoeglijk naamwoord; faintness〉1 flauw ⇒ leeg, wee3 laf♦voorbeelden:2 damn with faint praise • de grond/het graf in prijzen————————faint3〈 werkwoord〉 -
92 just
adj. eerlijk; fatsoenlijk; juist; passend; geschikt; behoorlijk; wenselijk; waar(dig); rechtvaardig; echt--------adv. nu; op dit moment; precies; ongeveer; bijna niet; alleen; nauwelijks; echt--------n. dueljust1[ dzjust] 〈bijvoeglijk naamwoord; justness〉1 billijk ⇒ rechtvaardig, fair♦voorbeelden:————————just2〈 bijwoord〉1 precies ⇒ juist, net2 amper ⇒ ternauwernood, (maar) net3 net ⇒ zoëven, daarnet♦voorbeelden:just about • zowat, wel zo'n beetje, zo ongeveerjust like him • net iets voor hemjust a minute, please • (een) ogenblikje a.u.b.that's just one of those things • dat gaat nu eenmaal zoit just doesn't make sense • het slaat gewoon nergens opjust listen to that cheering • moet je ze eens horen juichenjust wait and see • wacht maar, dan zul je eens zienjust like that • zo maar¶ just the same • toch, niettemin -
93 set
adj. vast; strak; klaar--------n. set; toestel; groep; houding; serie; bergplaats; plaats waar gefilmd wordt; kant; het hard worden--------v. zetten; vaststellen; neerzetten; veroorzaken; klaarmaken; vast worden; richtenset1[ set]1 stel ⇒ span, servies, set 〈pannen enz.〉; reeks 〈 gebouwen, vertrekken, postzegels〉; serie, suite; set 〈 van liedjes〉2 kring ⇒ gezelschap, groep, kliek4 stek ⇒ loot, jonge plant♦voorbeelden:the smart set • de chic♦voorbeelden:2 the set of public opinion is against tolerance • er is een neiging bij het publiek tegen tolerantie————————set21 vast ⇒ bepaald, vastgesteld; stereotiep, routine-, onveranderlijk♦voorbeelden:1 set formula • stereotiepe/vaste formuleset hours of work • vaste werkurenset phrase • stereotiepe uitdrukkingset price/time • vast(e) prijs/tijdstipset purpose • vast vooropgesteld doelset smile • strakke glimlachset in one's ways • met vaste gewoonten4 ready, set, go • aan de lijn, klaar, start〈 sport〉 (get) set! • klaar!〈 informeel〉 be all set for something/to do something • (helemaal) klaar zijn voor iets/om iets te doenset piece • groot vuurwerk op stellage; doorwrocht(e) stuk/compositie 〈 in kunst en literatuur〉; 〈 toneel〉 zetstuk; zorgvuldig vooraf geplande militaire operatie • 〈Brits-Engels; sport〉 spelhervatting 〈 hoekschop, vrije schop〉set square • tekendriehoekset teeth • op elkaar geklemde tanden♦voorbeelden:1 set dinner • dagschotel, dagmenu♦voorbeelden:her mind is set on pleasure • ze wil alleen plezier makenhe's very set (up)on becoming an actor • hij wil absoluut acteur worden————————set31 vast worden ⇒ stijf/hard worden 〈 van cement, gelei〉; verharden, stollen, een vaste vorm aannemen; bestendig worden 〈 van weer〉3 afnemen ⇒ verminderen, achteruitgaan♦voorbeelden:→ set about set about/, set forth set forth/, set in set in/, set off set off/, set on set on/, set out set out/, set to set to/, set up set up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten ⇒ plaatsen, stellen, leggen, doen zitten3 opleggen ⇒ opdragen, opgeven 〈 taak〉; geven 〈 voorbeeld〉; stellen 〈 voorbeeld, probleem〉; opstellen, (samen)stellen 〈vragen e.d.〉4 bepalen 〈 datum〉 ⇒ voorschrijven 〈 de mode〉; aangeven 〈 maat, pas, toon, tempo〉; vaststellen 〈 limiet, tijd, prijs〉5 brengen ⇒ aanleiding geven tot, veroorzaken9 aanhitsen ⇒ aanzetten, ophitsen♦voorbeelden:set free • vrijlaten, bevrijdenset ashore • aan land zettenset something before someone • iemand iets voorzetten/voorleggenset flowers in water • bloemen in water zettenset on the shore • aan land zettenset pen to paper • beginnen te schrijvenset spurs to the horse • het paard de sporen gevenset the alarm clock • de wekker zetten1set eggs • eieren laten uitbroeden1set a hen • een hen op eieren zetten3set a fire • een vuur aansteken3 who will set the examination papers? • wie stelt de examenvragen op?set someone a good example • iemand het goede voorbeeld gevenset a problem • een probleem stellenset questions • vragen stellenset someone a task • iemand een taak opleggenset someone to write a report • iemand een rapport laten opstellenset oneself a difficult task • zichzelf een moeilijke taak opleggenset something in motion • iets in beweging zettenset something in order • iets in orde brengenset the fashion • de mode bepalenset a price on something • de prijs van iets bepalenset a high value on something • veel waarde aan iets hechtenset the wedding-day • de trouwdag bepalenset someone laughing • iemand aan het lachen brengenthat set me thinking • dat bracht me aan het denkenset oneself to do something • zich erop toeleggen/zijn best doen om iets te doenset the table • de tafel dekken9 set a dog at/(up)on someone • een hond tegen iemand ophitsen/op iemand loslaten10 set one's teeth/lips • zijn tanden/lippen op elkaar klemmen13 set jewels • juwelen (in)zetten/kassenset a crown with gems • een kroon met juwelen bezetten18 the novel is set in nineteenth-century London • de roman speelt zich af in het Londen van de negentiende eeuwset little/much by something • iets geringschatten/hoogschatten, weinig/veel geven omset about rumours • geruchten verspreidenset (up)on someone • iemand aanvallen/overvallenagainst that fact you must set that … • daartegenover moet je stellen dat …public opinion is setting against him • de publieke opinie kant zich tegen hemset someone against someone • iemand opzetten tegen iemandset someone beside someone else • iemand met iemand anders vergelijkenset someone over someone • iemand boven iemand (aan)stellenset someone over something • iemand aan het hoofd stellen van iets -
94 square
adj. recht; rechthoekig; quitte; eerlijk; vierkant; loodrecht--------adv. vierkant, kwadraat; rechthoekig; eerlijk, openhartig--------n. vierkant; plein; kwadraat; recht; quitte; eerlijk--------v. vierkant maken; kanten; in het kwadraat verheffen; vierkant brassen; vereffenen; in het reine brengen; overhalen, omkopen; trotseren, onder ogen ziensquare1[ skweə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vierkant4 teken/winkelhaak8 oefenplein/terrein♦voorbeelden:¶ be/go back to square one • van voren af aan/opnieuw moeten beginnen→ magic magic/————————square2〈 squareness〉 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉3 eerlijk ⇒ fair; open(hartig) 〈 antwoord, bijvoorbeeld〉; regelrecht, vierkant 〈 weigering, bijvoorbeeld〉♦voorbeelden:a square chin • een vierkante kinone square metre • één vierkante meterthree metres square • drie meter in het vierkantsquare to • recht(hoekig) opmeet (with) a square refusal • nul op het rekest krijgenget a square deal • eerlijk behandeld wordengive someone a square deal • iemand eerlijk/royaal behandelenbe square with someone • eerlijk zijn tegen/met iemanda square peg (in a round hole) • de verkeerde persoon (voor iets)II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 in orde♦voorbeelden:¶ be square with • effen/quitte zijn/staan met; op gelijke hoogte/voet staan metcall it all square • beschouw het als vereffend; we zijn/staan quitte, okay?————————square31 overeenstemmen ⇒ kloppen, stroken♦voorbeelden:1 square to • aansluiten/passen bij→ square up square up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 van een vierkant/vierkanten voorzien6 in orde brengen ⇒ regelen, vereffenen♦voorbeelden:5 square to/with • doen aansluiten bij, in overeenstemming brengen metsquare up one's debts • zijn schuld voldoen→ square away square away/————————square4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:square to • vlak/pal tegenover→ fair fair/ -
95 wind
n. wind; storm; ademhaling; blaasinstrument; wind (laten); tip; praat zonder inhoud; neiging--------n. wind; windstreek; tocht; lucht, reuk; adem; de blaasinstrumenten; de blazers; doelloos gepraat, gezwets--------v. omdraaien; kronkelen; verkrommen; omwikkelen, omwinden; binden; omgewikkeld worden; van richting veranderen--------v. uit laten luchten; in een blaasinstrument blazen; ruikend zoeken; moeilijk ademen; verademenwind1[ wajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag ⇒ (om)wenteling, draai————————wind21 wind ⇒ luchtstroom, tocht; rukwind♦voorbeelden:fair wind • gunstige windfling/throw something to the winds • iets in de wind slaan/veronachtzamen(sail) close to the/near the wind 〈 scheepvaart〉 • scherp (bij de wind) (zeilen); 〈 figuurlijk〉de grens van het oirbare/toelaatbare (raken)there's something in the wind • er is iets gaande/aan de hand♦voorbeelden:〈 informeel〉 get/have the wind up • hem knijpen, in de rats zittenget one's second wind • er weer tegenaan kunnen♦voorbeelden:¶ to the (four) winds • in het rond, alle kanten op————————wind3♦voorbeelden:————————wind4♦voorbeelden:1 winden ⇒ spoelen, draaien♦voorbeelden:1 zich slingerend banen ⇒ door/indringen2 winden ⇒ wikkelen, (op)rollen♦voorbeelden:wind back • terugspoelenwind in • binnen/inhalen 〈 van vis(lijn)〉————————wind5 -
96 guerre
guerre [ger]〈v.〉♦voorbeelden:guerre d'agression • aanvalsoorlogla guerre de Cent, de Sept, de Trente ans • de Honderdjarige, Zevenjarige, Dertigjarige Oorlogl'art de la guerre • de krijgskunstcrime de guerre • oorlogsmisdaadguerre éclair • blitzkriegla Guerre des étoiles • Star Wars, sterrenoorlogguerre d'extermination • vernietigingsoorloggens de guerre • militairenguerre de plume • pennenstrijdguerre de positions • stellingoorlogguerre des prix • prijzenoorlogGuerres de Religion • godsdienstoorlogenguerre de tranchées • loopgravenoorlogguerre d'usure • uitputtings-, slijtageslagla guerre froide • de koude oorlogla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorlogguerre idéologique • ideologische oorlogvoeringde guerre lasse • in arren moede, ten einde raadguerre ouverte • openlijk verklaarde, open oorlogguerre presse-bouton • elektronische oorlogvoeringguerre psychologique • psychologische oorlogvoeringguerre raciale • rassenstrijdguerre sainte • heilige oorlogguerre sous-marine • duikbootoorlogaller à la guerre • ten strijde trekkenentrer en guerre • aan de oorlog gaan deelnemenfaire la guerre • oorlog voerenfaire la guerre aux abus • misstanden bestrijdenfaire la guerre à qn. sur, à propos de qc. • voortdurend op iemand zitten te vitten vanwege ietsmourir à la guerre • sneuvelenpartir pour la guerre • ten strijde trekkenpartir en guerre contre qc. • tegen iets ten strijde trekkenavant la guerre • voor de (laatste) oorlogen guerre • in staat van oorlog¶ c'est de bonne guerre • dat zijn de regels van het spel, dat is fairf -
97 sport
sport [spor]〈m.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 sport♦voorbeelden:sport d'endurance • duursportaller aux sports d'hiver • met, op wintersport gaanêtre sport • sportief zijnfaire du sport • aan sport doen〈 informeel〉 c'est du sport! • daar komt heel wat bij kijken!1. m 2. adj1) sport-2) sportief, fair -
98 c'est de bonne guerre
c'est de bonne guerredat zijn de regels van het spel, dat is fair -
99 husto
billijk, fair, rechtvaardig -
100 hustu
billijk, fair, rechtvaardig
См. также в других словарях:
fair — adj 1: characterized by honesty and justice: free from self interest, deception, injustice, or favoritism a fair and impartial tribunal 2: reasonable as a basis for exchange a fair wage a fair valuation 3: consistent with merit or importance … Law dictionary
Fair — (f[^a]r), a. [Compar. {Fairer}; superl. {Fairest}.] [OE. fair, fayer, fager, AS. f[ae]ger; akin to OS. & OHG. fagar, Icel. fagr, Sw. fager, Dan. faver, Goth. fagrs fit, also to E. fay, G. f[ u]gen, to fit. fegen to sweep, cleanse, and prob. also… … The Collaborative International Dictionary of English
fair — fair1 [fer] adj. [ME < OE fæger, akin to FAIN, Goth fagrs, apt, fit < IE base * pek , to be content, make (something) pretty > Lith púošiu, to ornament] 1. attractive; beautiful; lovely 2. unblemished; clean [a fair name] 3. [< notion … English World dictionary
fair — Ⅰ. fair [1] ► ADJECTIVE 1) just or appropriate in the circumstances. 2) treating people equally. 3) considerable in size or amount. 4) moderately good. 5) (of hair or complexion) light; blonde. 6) (of weather) f … English terms dictionary
fair do's — /dooz/ (pl of ↑do; informal) An expression appealing for, or agreeing to, fair play, strict honesty, etc • • • Main Entry: ↑fair * * * fair do’s british spoken phrase used for drawing attention to something good about someone although you are… … Useful english dictionary
fair — adj 1 comely, lovely, *beautiful, pretty, bonny, handsome, beauteous, pulchritudinous, good looking Analogous words: delicate, dainty, exquisite (see CHOICE): charming, attractive, enchanting (see under ATTRACT): pure, *chaste Antonyms: foul: ill … New Dictionary of Synonyms
Fair — steht für: einen Ausdruck im Sinne von „gerecht“ in den Bereichen Sport, Recht und Informatik: siehe Fairness als Abkürzung FAIR „Facility for Antiproton and Ion Research“, siehe GSI Helmholtzzentrum für Schwerionenforschung Fairness Accuracy in… … Deutsch Wikipedia
Fair — Fair, n. [OE. feire, OF. feire, F. foire, fr. L. fariae, pl., days of rest, holidays, festivals, akin to festus festal. See {Feast}.] 1. A gathering of buyers and sellers, assembled at a particular place with their merchandise at a stated or… … The Collaborative International Dictionary of English
Fair Em — Fair Em, the Miller s Daughter of Manchester, is an Elizabethan era stage play, a comedy written c. 1590. It was bound together with Mucedorus and The Merry Devil of Edmonton in a volume labelled Shakespeare. Vol. I in the library of Charles II… … Wikipedia
fair — fair, fairly adverbs. Fair is used in its ordinary meaning ‘in a fair manner’ in several fixed expressions, e.g. to bid fair, to play fair, fair between the eyes. In dialect use and in some non British varieties it is used to mean ‘completely,… … Modern English usage
fair — [adj1] impartial, unprejudiced aboveboard, benevolent, blameless, candid, civil, clean, courteous, decent, disinterested, dispassionate, equal, equitable, even handed, frank, generous, good, honest, honorable, impartial, just, lawful, legitimate … New thesaurus