-
1 ce temps heureux n'est plus
ce temps heureux n'est plusDictionnaire français-néerlandais > ce temps heureux n'est plus
-
2 être
être1 [etr]〈m.〉♦voorbeelden:————————être2 [etr]1 zijn ⇒ afkomstig zijn (uit), deelnemen (aan), behoren (tot, aan), bezig zijn (met)2 zijn ⇒ zich bevinden, staan, zitten, liggen3 zijn ⇒ werkelijkheid zijn, bestaan, leven♦voorbeelden:1 est-ce que tu viens? • kom je?n'est-ce pas? • nietwaar?ne serait-ce qu'un moment • al is het maar een ogenblikc'est moi qui l'ai fait • ík heb dat gedaanc'est trois heures qui sonnent • het slaat drie uurc'est bien (de) lui • dat is net iets voor hem〈 informeel〉 c'est ça! • ziezo, dat is dat!voilà ce que c'est que de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo gaat het als, dat komt ervan alsen serez-vous? • komt u ook?ça y est • het is in orde, het is voor elkaarêtre bien, mal • zich goed, slecht voelenje suis à vous • (ik ben) tot uw dienstil est toujours à se plaindre • hij klaagt eeuwig en altijdtout est à refaire • alles moet overil n'est pas à ce qu'il fait • hij is er niet bij met zijn hoofdêtre après qn. • het op iemand begrepen hebbenle prix est de 200 francs • de prijs bedraagt 200 frankpour ce qui est de • wat betreftc'est que • dat is omdatsi ce n'était, n'était • zondersi j'étais de vous • als ik u wasavoir été voir qn. • iemand opgezocht hebbenoù en êtes-vous? • hoe ver bent u, hoe staat het met u?il n'en a rien été • er is niets van terechtgekomenvoilà ce qu'il en est • zo staat het ermeeil n'en est rien • daar is niets van waarne plus savoir où l'on en est • zich geen raad meer weteny être • thuis zijn; begrijpenje n'y suis pour personne • ik ben voor niemand te sprekenj'y suis • ik snap hetje n'y suis pour rien • ik heb daar niets mee te makencela peut être • dat is mogelijktoujours est-il que • toch, niettemin, in elk gevalun coquin s'il en est • een echte schurkainsi soit-il • het zij zoce temps heureux n'est plus • die gelukkige tijd is voorbijsoit! • het zij zo!II 〈 hulpwerkwoord〉1 zijn2 hebben3 worden♦voorbeelden:1. m1) wezen, schepsel2. v1) zijn2) hebben3) worden -
3 rien
rien1 [rjẽ]〈m.; ook bijwoord, v.〉♦voorbeelden:comme un rien • alsof het niets is¶ 〈ook v.〉 un(e) rien du tout • nietsnut, vent, vrouw van niets; lor————————rien2 [rjẽ]♦voorbeelden:ce n'est rien • het is niets, het valt wel meeil n'en est rien • er is niets van waarcela ne fait rien • dat geeft nietson n'y peut rien • daar, er is niets aan te doenje ne sais rien • ik weet van nietsça ne sert à rien • dat dient nergens toe, dat is zinloos〈 in casino〉 rien ne va plus • rien ne va plus, niets telt meerplus rien • niets meerrien à dire • daar valt niets tegen in te brengenrien d' étonnant si • helemaal niet zo vreemd datcela n'a rien d' impossible • dat is helemaal niet onmogelijkelle n'a rien d' une ingénue • zij heeft niets van het onschuldige jonge meisjeavoir l'air de rien • er heel onschuldig uitzienavoir un petit bobo de rien du tout • een heel klein wondje hebbenune fille de rien • een sletcomme si de rien n'était • alsof er niets aan de hand wasJe vous remercie. De rien • Dank u wel. Geen dank, tot uw dienstil ne s'agit de rien de moins que • het gaat om niets meer of minder danrien de tel • niets is er zo goedrien du tout • helemaal nietsen rien • in wat dan ook, waar dan ook inc'est pour rien! • dat is voor niets!comme rien • alsof het niets isil n'a rien que son salaire • hij heeft alleen zijn salarisc'est deux fois, trois fois rien • het stelt niets voorc'est cela ou rien • het is kiezen of delen————————rien3 [rjẽ]♦voorbeelden:1. m1) kleinigheid2) een beetje2. pron -
4 tout
tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste♦voorbeelden:risquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig————————tout2 [toe],1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al3 〈 elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:en toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeeppour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:avoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdce sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈 bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al -
5 fou
fou1 [foe]〈m.〉1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnige2 (hof)nar♦voorbeelden:maison de fous • gekkenhuisêtre fou furieux • razend van woede zijnfaire le fou • gek doen〈 spreekwoord〉 plus on est de fous, plus on rit • hoe meer zielen, hoe meer vreugd————————fou2 [foe],fol, folle [fol]1 gek ⇒ dwaas, idioot, krankzinnig3 enorm ⇒ krankzinnig veel, groot♦voorbeelden:fol qui s'y fie • dwaas die het gelooftfou à lier • stapelgekfou de • gek op, dol verliefd op, verzot opje ne suis pas assez fou pour te croire • ik ben niet zo gek je te geloven→ herbe2 aiguille folle • dol geworden naald, wijzerbalance folle • doorslaande weegschaalmèche folle • weerbarstige lokfou rire • slappe lachvierge folle • lichtzinnig vrouwtjeça fait un temps fou que je ne l'ai pas vue • ik heb haar al ontzettend lang niet gezienc'est fou ce que c'est cher • belachelijk zo duur als dat is1. m1) gek, dwaas2) nar3) loper [schaken]2. fou, fol, folleadj1) gek, krankzinnig3) enorm, groot4) wild [biologie]3. fou (de)adjdol verliefd, gek (op) -
6 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
7 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
8 bout
bout [boe]〈m.〉3 stukje ⇒ eindje, deeltje♦voorbeelden:1 manger du bout des dents • met lange tanden eten, kieskauwenrire du bout des dents, des lèvres • flauwtjes lachensavoir, connaître qc. sur le bout du doigt • iets op z'n duimpje kennenavoir de l'esprit jusqu'au bout des doigts, des ongles • heel geestig zijnbout filtre • filtermondstukavoir un mot sur le bout de la langue • een woord voor op de tong hebben liggenparler du bout des lèvres • prevelenle bout du nez • het topje van de neusse laver le bout du nez • een kattenwasje doenne pas voir plus loin que le bout de son nez • niet verder kijken dan zijn neus lang ismener qn. par le bout du nez • iemand naar zijn pijpen laten dansenle bout de l'oreille • het tipje van het oormontrer le bout de l'oreille • zich verradenle bout du sein • de tepeltenir le bon bout • op de goede weg zijnjoindre les deux bouts • de eindjes aan elkaar knopenbout à bout • tegen elkaar aanmettre bout à bout • aaneenvoegenpousser qn. à bout • iemand razend, radeloos makenà tout bout de champ • om de haverklaptirer à bout portant • van heel dichtbij schietend' un bout à l'autre • van het begin tot het eindede bout en bout • van het begin tot het eindeon ne sait par quel bout le prendre • je weet niet hoe je met hem om moet gaanêtre à bout de nerfs • op zijn van de zenuwenêtre à bout • ten einde raad zijnmener à bout • tot een goed einde brengenma patience est à bout • mijn geduld is opvenir à bout de qc. • iets klaarspelen, bolwerkenvenir à bout d'un travail • een karwei klarenvenir à bout de qn. • iemands weerstand brekenau bout de • aan het einde van, na afloop van, na〈 figuurlijk〉 au bout du compte • per slot van rekening, tenslottejusqu'au bout des ongles • door en door, op-en-topaller jusqu'au bout • tot het uiterste (door)gaan, doorzetten〈 film〉 bout d'essai • screentest, proefopnameun bout d'homme • een klein mannetjeun bout de lettre • een kort briefjeun bon bout de temps • een flinke tijdfaire un bout de toilette • een kattenwasje doendu bout des doigts • héél voorzichtigm1) einde2) uiteinde, top, punt3) afloop, verloop4) stukje, eindje
См. также в других словарях:
Le temps s'est arrêté — (Il Tempo si è fermato) est un film italien réalisé par Ermanno Olmi, sorti en 1959. Sommaire 1 Synopsis 2 Fiche technique 3 Distribution 4 … Wikipédia en Français
Alice n'est plus ici — (Alice Doesn t Live Here Anymore) est un film américain réalisé par Martin Scorsese sorti aux Etats Unis le 9 décembre 1974. Sommaire 1 Synopsis 2 Fiche technique 3 Distribution 4 … Wikipédia en Français
Ce n’est plus le temps que Berthe filoit. — Ce n’est plus le temps que Berthe filoit. (XVI s.)… См. Во время оно … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
TEMPS — s. m. (Le P ne se prononce point.) La durée des choses, marquée par certaines périodes ou mesures, et principalement par le mouvement et la révolution apparente du soleil. Compter, mesurer le temps. Un long temps. Un temps court. Un temps limité … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
Fuite du temps — Temps Pour les articles homonymes, voir Temps (homonymie). Chronos, dieu du temps de la mythologie grecque, par Ignaz Guenther … Wikipédia en Français
Laps de temps — Temps Pour les articles homonymes, voir Temps (homonymie). Chronos, dieu du temps de la mythologie grecque, par Ignaz Guenther … Wikipédia en Français
Lapse de temps — Temps Pour les articles homonymes, voir Temps (homonymie). Chronos, dieu du temps de la mythologie grecque, par Ignaz Guenther … Wikipédia en Français
Le Temps En Physique — Temps (physique) Pour les articles homonymes, voir Temps (homonymie). Le temps (du latin tempus) est une notion fondamentale de la Nature dans son sens de temps qui passe. « Les physiciens, écrit Étienne Klein, n essaient pas de résoudre… … Wikipédia en Français
Le temps en physique — Temps (physique) Pour les articles homonymes, voir Temps (homonymie). Le temps (du latin tempus) est une notion fondamentale de la Nature dans son sens de temps qui passe. « Les physiciens, écrit Étienne Klein, n essaient pas de résoudre… … Wikipédia en Français
TEMPS — n. m. Durée des choses, marquée par certaines périodes, et principalement par la révolution apparente du soleil. Compter, mesurer le temps. Un long temps. Un temps court. Un temps limité. Temps passé. Temps présent. Temps futur, à venir. Le temps … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
Est du Québec — Québec Cet article concerne la province canadienne. Pour l article sur la capitale, voir Québec (ville). Pour les autres significations, voir Québec (homonymie). Québec … Wikipédia en Français