-
1 flavour
n. aroma, smaak, tintje; geur; het karakteristieke, het eigene--------v. op smaak brengen, geurig maken, kruidenflavour12 smaakstof ⇒ (kruiden)aroma, geur3 het karakteristieke ⇒ het eigene, het typische♦voorbeelden:it has an unpleasant flavour • er zit een onaangename smaak aan; 〈 figuurlijk〉 er zit een luchtje aan————————flavour2 -
2 savour
n. met waardering proeven; genieten van; kruiden; goede smaak hebben; smaak toevoegen--------n. smaak; geur; aroma; vermogen opwinding te veroorzakensavour1♦voorbeelden:1 a view with a savour of intolerance • een standpunt dat naar onverdraagzaamheid zweemt/riektthe savour of local life • de eigenheid van het plaatselijke leven————————savour2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 spice
n. specerijen, kruiden; het pikante--------v. kruidenspice1[ spajs] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bijsmaak ⇒ zweem, vleugje♦voorbeelden:————————spice2〈 werkwoord〉 -
4 tincture
n. tinctuur; kleur; tintje, tikje; zweempje; vernisje; bijsmaak--------v. kleuren, tintentincture1[ ting(k)tsjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 tinctuur3 tint————————tincture21 tinten
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский