-
1 besterven
гл.общ. наследовать, смертельно бледнеть, умирать, высыхать (о краске), замирать, получать в наследство, пугаться -
2 p.p. îò besterven
gener. bestorven -
3 bestorven
прил.общ. p.p. îò besterven, бледный как смерть, смертельно бледный -
4 высыхать
vgener. besterven (о краске), dorren, drogen, indrogen, opdrogen, uitdrogen, verdrogen, droog worden, verdorren -
5 замирать
vgener. sterven, wegsterven (о звуке), wegzakken (о звуках), besterven, treuren (о природе), verdoffen (о звуках) -
6 наследовать
-
7 получать в наследство
vgener. besterven -
8 пугаться
vgener. ontstellen, verschrikken, schrikken (voor-÷åãî-ô.), besterven, zich beangstigen -
9 смертельно бледнеть
-
10 умирать
v1) gener. srerven, afsterven, besterven, bezwijken (aan, van-îò ÷åãî-ô.), heengaan, omkomen, sterven, versterven, de doodsslaap ingaan, de laatste adem uitblazen, de weg van alle vlees gaan, dood gaan, kapoeres gaan, naar het pierenland gaan, op het uiterste liggen, uit het leven scheiden, veeg liggen, (медленно) wegsterven, zieltogen2) colloq. uitstappen
См. также в других словарях:
Ansterben — Anstêrben, verb. irreg. neutr. welches mit dem Hülfsworte seyn verbunden wird, (S. Sterben,) durch den Tod eines andern zufallen. Das Lehn, das Gut ist mir angestorben. Hier ist mein eigner Grund, der mir selbst angestorben, Can. Ein angestorbner … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart