-
1 beletsel
♦voorbeelden:dat is voor mij geen beletsel • je n'y vois pas d'inconvénient -
2 beletsel
♦voorbeelden: -
3 beletsel
-
4 beletsel
opstákuloDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > beletsel
-
5 beletsel
n. hindrance, impediment, obstruction, obstacle -
6 beletsel
oobstacle m (à) -
7 beletsel
hinder -
8 beletsel
obstacle -
9 beletsel
opstákulo -
10 dat is voor mij geen beletsel
dat is voor mij geen beletsel -
11 wettelijk beletsel
wettelijk beletselVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > wettelijk beletsel
-
12 dat is geen beletsel
-
13 opstákulo
beletsel [N], hindernis [F], hinderpaal, obstakel, sta-in-de-wegDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > opstákulo
-
14 opstákulo
beletsel [N], hindernis [F], hinderpaal, obstakel, sta-in-de-weg -
15 impediment
-
16 let
n. verhindering; huren; verhuren; "terugkomen" (bij tennis)--------v. laten; de mogelijkheid geven; geven; verhuren; laten liggen; ontdekkenlet1[ let]♦voorbeelden:————————let2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 laten ontsnappen ⇒ bevrijden, loslaten♦voorbeelden:1 she wants to, but her mother won't let her • ze wil wel, maar ze mag niet van haar moederlet someone go • iemand laten gaanlet me have that • geef (maar/eens) hierlet something be known • iets laten wetenplease, let me buy this round • laat mij nu toch dit rondje aanbiedenlet there be no mistake about my opinion • laat er over mijn mening geen misverstand bestaanlet me hear/know • hou me op de hoogtelet me see • eens kijkenlet's face it • laten we wel wezen4 let x be y/z • stel x is y/z, gegeven x is y/zlet something be • iets laten rustenlet drop/fall • (zich) laten (ont)vallenlet fly (at) • uithalen (naar)let someone get on with it • iemand zijn gang laten gaanlet oneself go • zich laten gaanlet someone have it • iemand de volle laag/ervan langs gevenlet pass • laten lopen, onweersproken latenlet something ride • iets op zijn beloop latenlet someone stew • iemand in zijn eigen sop laten gaarkokenlet through • laten passeren, doorlatenlet into • binnenlaten in, toelaten tot; in vertrouwen nemen over, vertellen -
17 преграда
hindernis, beletsel, obstakel, versperring -
18 препятствие
hindernis, belemmering, beletsel -
19 помеха
n1) gener. interferentie, minpunt, stoornis, belemmering, belet, beletsel, hindernis, hinderpaal, interruptie, obstakel, storing, struikelblok, verhindering, verlet2) sports. handicap -
20 преграда
ngener. beletsel, hindernis, schrank, tussenschot
- 1
- 2