-
1 выторговывать
vgener. afkrijgen, beknibbeien, afdingen, afknibbelen, afpingelen, pingelen -
2 ограничивать
v1) gener. beknibbeien, bepalen, afperken, begrenzen, beperken, inkrimpen, inperken, limiteren2) liter. inkorten3) econ. contingenteren -
3 сбивать
v1) gener. afdingen (öåíó), afslaan, doorlopen, ineenslaan, neerschieten (выстрелом), neerslaan, (iem.) van de goede weg afbrengen, (iem.) van het goede pad afbrengen, afhouden (с пути), afsteken, beknibbeien (öåíó), karnen (масло), neervellen, omgooien, slaan (масло)2) liter. uit het veld slaan -
4 сокращать
v1) gener. beknibbeien (заработную плату), decimeren, inkorten, terugbrengen, verkorten, afkorten, afvloeien (служащих и т.п.), bekorten, beperken (о расходах), besnoeien (текст), bezuinigen (расходы), couperen, inkrimpen, inperken, korten, minderen, reduceren, verminderen2) math. herleiden -
5 стеснять
v1) gener. beklemmen, beknibbeien (кого-л. в деньгах), generen, hinderen2) liter. beknellen, knellen, knijpen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский