-
1 passable
-
2 practicable
adj. doenlijk, uitvoerbaar, haalbaar; bruikbaar; begaanbaar[ præktikkəbl] 〈practicably; zelfstandig naamwoord: practicability〉1 uitvoerbaar ⇒ doenlijk, haalbaar -
3 praticable
praticable1 [praatiekaabl]〈m.〉————————praticable2 [praatiekaabl]1 uitvoerbaar ⇒ doenlijk, mogelijk4 echt ⇒ werkelijk, niet nagemaaktadj1) uitvoerbaar2) toepasbaar3) begaanbaar4) echt, niet nagemaakt -
4 проезжий
adjgener. begaanbaar (о пути), berijdbaar, doorgaande reiziger, passant -
5 проходимый
adjgener. passabel, passeerbaar, begaanbaar -
6 pedestrian-only street
promenade (voor voetgangers alleen begaanbaar) -
7 difficile
difficile [diefiesiel]♦voorbeelden:il m'est difficile d'en parler • het valt me zwaar erover te sprekencela est difficile à réussir • het is moeilijk om daarin te slagengagner difficilement sa vie • moeilijk rondkomenle difficile • het moeilijkesituation difficile • hachelijke situatiefaire le (la) difficile • te veeleisend zijntu vas pas faire le difficile n'est-ce pas? • je gaat toch niet moeilijk zitten doen, hè?→ critiqueadj1) zwaar, moeizaam2) moeilijk, ingewikkeld3) onbegaanbaar4) pijnlijk, hachelijk5) veeleisend, kieskeurig -
8 carrossable
carrossable [kaarossaabl]♦voorbeelden: -
9 un sentier d'accès difficile
un sentier d'accès difficileDictionnaire français-néerlandais > un sentier d'accès difficile
-
10 viabilité
viabilité [vie.aabielietee]〈v.〉 -
11 befahrbar
-
12 gangbar
-
13 passierbar
passierbar1 passeerbaar ⇒ begaanbaar; bevaarbaar
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Африкаанс
- Нидерландский
- Русский
- Турецкий
- Французский