-
1 commettre
commettre [kommetr]1 begaan ⇒ plegen, bedrijven2 aanstellen ⇒ belasten, benoemen♦voorbeelden:commettre qn. au soin de qc. • iemand met de zorg voor iets belasten1. v1) begaan, plegen2) aanstellen, benoemen2. se commettrev1) geschieden, gebeuren -
2 consommer
consommer [kõsommee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verbruiken ⇒ (op)gebruiken, eten2 voltooien ⇒ voleindigen, volvoeren♦voorbeelden:consommer sa ruine • zijn ondergang bezegelenv1) verbruiken2) gebruiken, verorberen, drinken3) voltooien, voleindigen4) begaan [misdaad, aanslag] -
3 accomplir
accomplir [aakõplier]♦voorbeelden:1 geschieden ⇒ plaatsvinden, in vervulling gaan1. vvervullen, uitvoeren2. s'accomplirvgeschieden, tot stand komen, in vervulling gaan -
4 bêtise
bêtise [bettiez]〈v.〉♦voorbeelden:1 dire des bêtises • onzin uitkramen, verkopenpar bêtise • uit domheidf1) domheid, dwaasheid2) stommiteit3) kleinigheid -
5 entasser
entasser [ãtaasee]3 oppotten♦voorbeelden:1. v1) opstapelen2) oppotten2. s'entasserv1) zich ophopen -
6 livrer
livrer [lievree]2 uitleveren ⇒ overgeven, overleveren♦voorbeelden:livrer à domicile • thuisbezorgenlivrer passage • doorgang verlenenlivrer un secret à qn. • aan iemand een geheim prijsgeven1 zich wijden (aan) ⇒ zich toeleggen (op), verrichtenv1) bezorgen, afleveren2) uitleveren, overgeven -
7 maladresse
-
8 pas
pas1 [paa]〈m.〉1 pas ⇒ schrede, (voet)stap, (voet)spoor2 tred ⇒ gang, loop3 pas ⇒ doorgang, engte, drempel♦voorbeelden:faire les cent pas • ijsberensalle des pas perdus, les pas perdus • grote halallonger, presser le pas • sneller gaan lopen, 't tempo verhogen, zich haastenarriver sur les pas de qn. • vlak na iemand aankomendoubler le pas • zijn pas versnellenétalonner son pas • zijn passen afmetenmarcher sur les pas de qn. • iemand (na)volgenmarquer le pas • pas op de plaats makenmettre qn. au pas • iemand in het gareel laten lopenne pas quitter qn. d'un pas • voortdurend achter iemand aan lopenretourner, revenir sur ses pas • op zijn schreden terugkeren, een andere koers inslaanà deux, quatre pas (d'ici) • vlakbij, (hier)naastà pas comptés • met afgemeten passenavancer à grands pas • grote vooruitgang boeken, met rasse schreden vooruit gaanà pas de loup • op de tenen (sluipend), heel zachtjespas à pas • stapje voor stapje, voorzichtig aancela ne se trouve pas dans, sous le pas d'un cheval • dat ligt niet voor 't oprapen, dat groeit iemand maar niet op de rugpas de l'oie • ganzenpas, paradepasà pas de tortue • met een slakkengangetjeà pas de velours • zachtjes sluipendau pas • in de pas, stapvoetsau pas de course, au pas de gymnastique • in looppasse mettre au pas • zich schikken, zich aanpassenrouler au pas • stapvoets rijdende ce pas • direct, nu meteen, stante pedepas de (la) porte • drempelêtre dans un mauvais pas • zich in een lastig parket bevindentirer qn. d'un mauvais pas • iemand uit de puree helpencéder le pas à qn. • iemand laten voorgaanprendre le pas sur qn. • voor iemand uitlopen, iemand achter zich laten 〈 ook figuurlijk〉sauter, franchir le pas • de sprong wagen; stervenpas de vis • spoed, schroefgang————————pas2 [paa]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:1 si c'est pas malheureux! • wat erg!, erg is dat!pas mal de • heel watne pas, ne … pas • nietpas plus que lui • evenmin als hij, niet meer dan hijpas du tout • helemaal nietpas un(e) • geen enkele, niemandcomme pas un • als geen anderil ne sait pas parler • hij kan niet sprekenil sait ne pas parler • hij weet z'n mond te houden1. m1) pas, voetstap2) tred, loop3) doorgang, engte, drempel2. advniet, geen -
9 pécher
pécher [peesĵee]〈 werkwoord〉1 zondigen ⇒ een zonde, fout begaan♦voorbeelden:pécher par excès • iets te ver drijvenv -
10 pêcher
pécher [peesĵee]〈 werkwoord〉1 zondigen ⇒ een zonde, fout begaan♦voorbeelden:pécher par excès • iets te ver drijvenv1) vissen, vangen2) opdiepen, opvissen -
11 pied
pied [pjee]〈m.〉2 voet ⇒ voeteneinde, onderkant, basis4 versvoet♦voorbeelden:1 de pied en cap • helemaal, van top tot teenmarcher en pieds de chaussettes • op kousenvoeten lopenavoir un pied dans la fosse, la tombe • met één been in het graf staanfaire le pied de grue • eindeloos staan wachtenfaire des pieds et des mains • hemel en aarde bewegenmettre les pieds dans le plat • een blunder begaanavoir les pieds sur terre • met beide benen op de grond staandes pieds à la tête • van top tot teenavoir bon pied, bon oeil • (nog, weer) helemaal in vorm zijn 〈 van bejaarde, herstellende〉de pied ferme • vastberadense lever du pied gauche, du mauvais pied • met het verkeerde been uit bed stappenpartir du pied gauche • zich (vastberaden) op weg begevenau pied levé • onvoorbereid, op stel en sprongavoir le pied marin • zeebenen hebbenpieds nus • blootsvoets, barrevoetspied plat • platvoetà pied sec • met droge voetenavoir pied • de bodem aanrakenavoir un pied qp. • ergens invloed hebbencasser les pieds à qn. • iemand aan z'n kop zeurenne pas savoir sur quel pied danser • niet weten waar men aan toe isfaire du pied à qn. • iemand met de voet een seintje geven; voetje vrijen met iemandcela lui fera les pieds • dat zal een lesje voor hem zijnlâcher pied • terrein verliezen, terugkrabbelenlever le pied • er (met het geld) vandoor gaanne pas se laisser marcher sur les pieds • zich niet op zijn kop laten zittenmettre le pied dehors • z'n neus buiten de deur stekenmettre les pieds qp. • ergens heengaan, komenmettre pied à terre • uitstappen, landen, afstijgenne plus pouvoir mettre un pied devant l'autre • geen stap meer kunnen verzettenperdre pied • geen vaste grond meer onder de voeten hebben 〈 ook figuurlijk〉; geen houvast meer hebbenremettre qn. sur pied • iemand weer op de been helpenne remuer ni pied ni patte • geen vin verroerentraîner les pieds • sloffenà pied • te voet, lopend〈 vulgair〉 je t'emmerde à pied, à cheval, en voiture! • je kan me verder de pot op!mettre qn. à pied • iemand de laan uitsturenpied à pied • voetje voor voetjesauter à pieds joints • hinkelen, springen met beide benen bij elkaaril ne sortira plus d'ici que les pieds en avant, devant • hij zal deze ruimte niet levend verlatenun portrait en pied • een portret ten voeten uit〈 figuurlijk〉 cela ne se trouve pas sous le pied d'un cheval • dat vind je niet op iedere straathoeksur pied • uit bed, op de beenmettre sur pied une affaire • een zaak op poten zettenpieds de céleri • selderijstengelsmettre qn. au pied du mur • iemand voor het blok zettenà pied d'oeuvre • klaar om te beginnenêtre à six pieds sous terre • zes voet diep onder grond liggen, dood en begraven zijnau pied de la lettre • in de letterlijke betekenis van het woordfaire un pied de nez • een lange neus makenpied de vigne • wijnstokau petit pied • in het klein(c'est) le pied! • (dat is) onwijs goed!il ne se mouche pas du pied • hij heeft nogal een hoge dunk van zichzelfse traîner aux pieds de qn. • iemand op z'n knieën smekenmettre sur le même pied • op één lijn stellenêtre traité sur le pied de • behandeld worden alssur un pied d' égalité • op voet van gelijkheidvivre sur un grand pied • op grote voet leven〈 informeel〉 comme un pied • heel slecht, waardeloosm1) voet2) versvoet -
12 rougir
rougir [roezĵier]1 rood worden ⇒ blozen, een kleur krijgen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rood maken, kleuren♦voorbeelden:v1) blozen3) rood maken -
13 trébucher
trébucher [treebuusĵee]1 struikelen (over) ⇒ wankelen, een misstap begaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) haperen3) doorslaan [weeg-schaal] -
14 commettre une maladresse
commettre une maladresseDictionnaire français-néerlandais > commettre une maladresse
-
15 entasser sottise sur sottise
entasser sottise sur sottiseDictionnaire français-néerlandais > entasser sottise sur sottise
-
16 extravagance
-
17 faire des bêtises
faire des bêtises -
18 faire des extravagances
faire des extravagances -
19 faire un faux pas
faire un faux pas————————faire un faux passtruikelen, uitglijden; 〈 figuurlijk〉 een misstap begaan -
20 méprendre
méprendre (se) [meeprãdr]1 zich vergissen ⇒ een vergissing begaan, niet kennen♦voorbeelden:se méprendre à, sur qc., sur qn. • zich in iets, iemand vergissen, iets, iemand miskennen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Simon Vinkenoog — (b. July 18 1928, Amsterdam) is a Dutch poet and writer. He was the editor of the anthology Atonaal (Atonal), which launched the Dutch Fifties Movement . In 2004 he was chosen as Dichter des Vaderlands, or Poet Laureate , for the Netherlands.… … Wikipedia
Natalee Holloway — Senior portrait of Natalee Holloway Born Natalee Ann Holloway October 21, 1986(1986 10 21) Clinton, Mississippi … Wikipedia
Begehen — Begehen, verb. irreg. act. S. Gehen. 1. An einen Ort gehen, vornehmlich um ihn zu besichtigen. So sagt man noch im gemeinen Leben. Das ganze Feld begehen. Die Grenzen begehen. Die Jäger haben das Holz nicht fleißig genug begangen. 2. Figürlich.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Arab Orchestra of Nazareth — The Arab Orchestra of Nazareth is an Israeli orchestra that plays Arab and Mediterranean music. It was founded in 1991 by conductor and musicologist Suhil Radwan. The Nazareth Orchestra performs in Israel and abroad. It has performed in world… … Wikipedia
Simon Vinkenoog — 10. Juni 2006 Simon Vinkenoog (* 18. Juli 1928 in Amsterdam; † 12. Juli 2009 ebenda) war ein niederländischer Autor, Dichter und Vortragskünstler.[1] … Deutsch Wikipedia
Schnitzer — Einen Schnitzer machen: einen groben Fehler machen. Die Redensart ist seit Luther bezeugt; man leitet sie her von den Holzschnitzern und Holzbildhauern. Durch zu grobe Schnittführung konnte das Werk ›verschnitzt‹, d.h. entstellt und verunstaltet… … Das Wörterbuch der Idiome
Moses — 1. Je trauriger Moses im Schilfe, desto näher die Hülfe. 2. Moses bringt mit Noth das wohl bescholten Bettels Brot. – Petri, II, 453. 3. Moses kennt die Juden. – Frischbier2, 2664. 4. Moses mit den Hörnern muss man zu Hofe setzen, nicht Christum … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Tödten — 1. Du sollst nicht tödten, sagte jener, und liess den Floh laufen, den er nicht kriegen konnte. Holl.: Nu zal ik een doodslag begaan, zei Kagt, en zij stak een paling onder de korte ribben. (Harrebomée, I, 146a.) 2. Ich tödte einen Bösewicht und… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon