-
1 articuleren
♦voorbeelden:1 goed/duidelijk articuleren • articulate well/distinctlyslecht articuleren • articulate badly/poorly -
2 articuleren
-
3 articuleren
артикулировать, произнести членораздельно* * *гл.общ. артикулировать, ясно произносить -
4 articuleren
v. articulate, express in an articulate manner -
5 het articuleren
het articuleren -
6 goed/duidelijk articuleren
goed/duidelijk articulerenarticulate well/distinctlyVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > goed/duidelijk articuleren
-
7 slecht articuleren
slecht articulerenarticulate badly/poorlyVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > slecht articuleren
-
8 enunciate
v. goed articuleren, duidelijk uitspreken[ innunsie▪eet] 〈zelfstandig naamwoord: enunciation〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 enunciate one's aims • zijn doelstellingen bekendmaken/uiteenzetten -
9 articulate
adj. vloeiend sprekend, bespraakt; met duidelijk en onderscheiden lettergrepen uitsprekend; in staat te spreken; bestaande uit opvallende onderdelen of delen; in verbonden eenheid geordend; opvallend gemaakt--------n. levend schepsel door gewrichten verbonden--------v. zich goed kunnen uitdrukken, zich duidelijk kunnen uitdrukkenarticulate1[ a:tikjoelət] 〈bijvoeglijk naamwoord; articulateness〉1 zich goed/duidelijk uitdrukkend 〈 persoon〉4 geleed ⇒ met gewrichten, scharnierend♦voorbeelden:————————articulate2[ a:tikjoeleet]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:articulated lorry • truck met oplegger -
10 articuler
articuler [aartiekuulee]♦voorbeelden:1. v1) articuleren, duidelijk uitspreken2) detailleren [juridisch]2. s'articuler (autour de)v -
11 артикулировать
vgener. articuleren -
12 ясно произносить
advgener. articuleren -
13 pronounce
v. uitspreken; verklaren; laten horen[ prənauns]♦voorbeelden:2 pronounce (up)on • uitspraken doen over, commentaar leveren opII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 артикулировать
vgener. articuleren -
15 ясно произносить
advgener. articuleren -
16 artikulieren
-
17 aussprechen
aussprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 uitspreken, ten einde sprekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitspreken ⇒ zeggen, uiten♦voorbeelden:ein Urteil aussprechen • een oordeel vellender Regierung das Vertrauen aussprechen • zijn vertrouwen in de regering uitspreken3 tot uitdrukking komen, zich uiten ⇒ zich openbaren♦voorbeelden: -
18 lauten
lauten♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Frans Geysen — (born 29 July 1936) is a Belgian composer and writer on music.BiographyFrans Geysen was born in Oostham, and studied music at the Lemmens Institute in Mechelen, and at the conservatories of Antwerp and Ghent. In 1962 he became professor of… … Wikipedia
artikulieren — Vsw (sorgfältig) aussprechen erw. fach. (15. Jh.) mit Adaptionssuffix. Entlehnt aus l. articulāre (eigentlich gliedern ), einer Ableitung von l. articulus Abschnitt, Teil, Glied (Artikel). Abstraktum: Artikulation. Ebenso nndl. articuleren, ne … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache