-
1 demonstrative pronoun
-
2 demonstrative adjective
Aanwijzend bijvoeglijk naamwoord {bij gram. naam voor voornaamwoord} -
3 demonstrative
adj. demonstratief; open[ dimmonstrətiv]1 (aan)tonend ⇒ veraanschouwelijkend, blijk gevend van♦voorbeelden: -
4 indicative
-
5 ce
ce1 [sə],1 deze, dit; die, dat♦voorbeelden:ce jour • vandaagces derniers jours • de laatste dagenun de ces jours • één dezer dagencette femme-ci • deze vrouwcet homme-là • die man2 cette réponse! • wat een antwoord!————————ce2 [sə],c', ç' [s]♦voorbeelden:qu'est ce que c'est? • wat is dat?c'est la vérité que vous dites là • het is waar wat u daar zegtc'est à toi de jouer • het is jouw beurtc'est à pleurer • het is om te huilence n'est pas que • niet datc'est lui le coupable • híj is de schuldigesi elle pleure c'est qu'elle est malheureuse • als ze huilt komt dat omdat ze ongelukkig isun des plus agaçants médecins, si ce n'est le plus agaçant • één van de meest vervelende dokters, zo niet de meest vervelendec'est eux • zij zijn hetest-ce toi? • ben jij het?personne ne doit y entrer, fût ce mon père • niemand mag daar naar binnen, zelfs mijn vader nietce me semble • me dunktce sont eux • zij zijn hetce dont on parle • dat waarover men spreektje me réjouis de ce que vous êtes partis • ik verheug me erover dat jullie vertrokken zijn〈 formeel〉 pour ce • daarom, om die redensur ce • daaropet ce • en dat, en welce que • (dat) wattout ce que • alles wat3 ce que c'est beau! • wat is dat mooi!1. = c'; = ç'; pron1) het, dat2) (dat) wat3) wat...!4) dat2. ce, cet, cette= c'; = ç'; adj1) deze, dit, die, dat2) wat een...! -
6 indicateur
indicateur1 [ẽdiekaatur]〈m.〉♦voorbeelden:indicateur immobilier • woninggids————————indicateur2 [ẽdiekaatur],indicatrice [ẽdiekaatries]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:poteau indicateur • wegwijzertableau indicateur • mededelingenbordun indicateur, une indicatrice • verklikker, -ster, aanbrenger, tipgever1. m1) gids, boekje2) meter, aanwijzer3) indicator, index [economie]2. indicateur/-tricem/finformant, verklikker/-kster3. indicateur/-triceadj -
7 indicatif
indicatif1 [ẽdiekaatief]〈m.〉♦voorbeelden:————————indicatif2 [ẽdiekaatief]♦voorbeelden:prix indicatif • adviesprijsà titre indicatif • ter informatie1. m1) tune, jingle2) aantonende wijs [taal]3) toegangsnummer [communicatie]2. indicatif/-iveadjaanwijzend, aanduidend -
8 das
-
9 dem
-
10 den
den11 deze, dit♦voorbeelden:————————den21 die, deze————————den31 die, dat♦voorbeelden:1 der Begriff, den er erklärte • het begrip, dat hij verklaarde————————den4〈 lidwoord〉1 de, het♦voorbeelden:1 hast du den Fritz gesehen? • heb je Frits gezien?wer spielt den Wallenstein? • wie speelt de rol van Wallenstein? -
11 der
-
12 die
-
13 указательное местоимение
adjgram. aanwijzend voornaamwoordRussisch-Nederlands Universal Dictionary > указательное местоимение
-
14 that
adj. die, dat--------adv. die, dat--------conj. dat--------pron. die, datthat11 die/dat2 die/datgene ⇒ hij, zij, dat♦voorbeelden:that's life • zo is het leventhat is (to say) • dat wil zeggen, te weten, tenminstewho's that crying? • wie huilt daar (zo)?〈 aan telefoon, Brits-Engels〉 who's that? • met wie spreek ik?the best linen is that from Flanders • het beste linnen komt uit Vlaanderenjust like that • zo maar (even)don't yell like that • schreeuw niet zohe's into Zen and all that • hij interesseert zich voor zen en zohe isn't as stupid as all that • zo stom is hij ook weer nietthat's that • dat was het dan, zo, voor mekaar, dat zit erop; 〈 als bevel〉en nou is 't uit!¶ 〈 informeel〉 that's it • dat is 't hem nu juist, dat is (nu juist) het probleem; dat is wat we nodig hebben/de oplossing/het; dit/dat is het eindeit's practical and beautiful at that • het is praktisch, en bovendien nog mooi ookwe left it at that • we lieten het daarbij/maar zowith that • (onmiddellijk) daarna1 die/dat ⇒ wat, welke♦voorbeelden:2 the day that he arrived • de dag dat/waarop hij aankwamthe house that he lives in • het huis waarin hij woont————————that22 heel ⇒ heel erg, zo♦voorbeelden:————————that3[ ðæt] 〈determinator; meervoud: those〉1 die/dat2 dat/die ⇒ de/het♦voorbeelden:do you see that house? • zie je dat huis daar?do you want this hat or that one? • wil je deze hoed of die?————————that4♦voorbeelden:1 it was only then that I found out that … • pas toen ontdekte ik dat …she knew that he was ill • ze wist dat hij ziek was3 he's the better candidate in that he has experience • hij is de beste kandidaat omdat hij ervaring heeftnot that I care, but … • niet dat het mij iets kan schelen, maar …I didn't go, that he would not follow me • ik ben niet gegaan, zodat hij me niet zou volgenanywhere that you would like to go • waar je ook naar toe zou willenII 〈nevenschikkend voegwoord; in uitroep〉1 dat♦voorbeelden:1 that it should come to this! • dat het zover moest komen! -
15 deictic
adj. aanwijzend; onmiddellijk bewijzend; van inhoud of bedoeling afhangend -
16 c'
-
17 ç'
-
18 ceci
ceci [səsie]1 dit♦voorbeelden:1 ceci dit, … • afgezien daarvan, …〈 informeel〉 ceci, cela • dan dit, dan dat————————ceci, celadan dit, dan datpron1) dit (hier)2) het volgende -
19 cela
cela [səlaa]♦voorbeelden:1 cet événement a cela de bien que • die gebeurtenis heeft iets goeds, namelijk datcomme cela • zo, op die maniercomment cela? • wat?, hoe dat zo?, hoe bedoel je?qu'à cela ne tienne • dat moet geen belemmering zijnavec cela • bovendienavec cela? • anders nog iets?il y a quelques mois de cela • enkele maanden geledenpour cela • inderdaadadvdat, het voorafgaande -
20 celle
Страницы
- 1
- 2