-
1 натягивать
v1) gener. opspannen, aanschuiven (перчатки, сапоги и т.п.), spannen, aandoen, aanspannen, aantrekken, bespannen (на что-л.), halen, inspannen -
2 пододвигать
vgener. toestoten, aanschuiven, schuiven -
3 придвигать
vgener. aanrukken, aanschuiven, aanzetten, aanduwen, bijtrekken, schuiven -
4 придвигаться
vgener. aanschikken, aanschuiven -
5 приплестись
vgener. aanschuiven (òæ. komen aanschroeven), aanslepen (òæ. komen aanslagbiljet)
Перевод: с русского на нидерландский
с нидерландского на русский- С нидерландского на:
- Русский
- С русского на:
- Нидерландский