-
1 être hors circuit
être hors circuit -
2 être hors d' haleine
être hors d' haleine -
3 être hors d' état de
être hors d' état de -
4 être hors de portée
être hors de portée -
5 être hors de saison
être hors de saisonniet ter zake zijn, niet te pas komen -
6 être hors du coup
être hors du coup -
7 hors d' usage
hors d' usage————————(être) hors d' usagekapot, onbruikbaar, versleten (zijn), niet meer in gebruik, buiten gebruik (zijn), in onbruik geraakt (zijn) -
8 *hors-d'oeuvre
*hors-d'oeuvre ['orduvr]〈m.〉♦voorbeelden: -
9 être mis hors de combat
être mis hors de combat -
10 être mis hors-concours
être mis hors-concours -
11 *hors-concours
*hors-concours ['orkõkoer]♦voorbeelden: -
12 n'en être qu'au hors-d'oeuvre
n'en être qu'au hors-d'oeuvreDictionnaire français-néerlandais > n'en être qu'au hors-d'oeuvre
-
13 état
état [eetaa]〈m.〉2 staat ⇒ lijst, register3 stand ⇒ status, positie♦voorbeelden:état d'âme • gemoedstoestandétat d'esprit • geestesgesteldheidétat de fait • feitelijke situatiel'état de la maison • de staat waarin het huis verkeertétat de santé • gezondheidstoestandétat de siège • staat van belegétat actuel de la science • huidige stand van de wetenschapl'état général • de algehele toestandson état général • zijn algehele gesteldheidla réalité à l'état brut • de naakte werkelijkheiddans cet état de choses • in die omstandighedenêtre dans l'état de nature • naakt zijnêtre dans tous ses états • in alle staten zijnêtre dans un état second • in een droomtoestand verkerenêtre en état de • in staat zijn omen état de guerre • in staat van oorlogen bon état • in goede staatmettre en état • gereedmakenremettre en état • herstellenlaisser en l'état • in de oude staat latenun appareil en état • een apparaat in goede staaten état d'ivresse • in staat van dronkenschapen tout état de cause • in ieder gevalêtre hors d' état de • niet in staat zijn ommettre qn. hors d' état de nuire • iemand onschadelijk makenétat de service • staat van dienstétat civil • burgerlijke standprocéder à un état de l'inventaire • inventaris opmakenil est avocat de son état • hij is van beroep advocaatfaire état de • zich baseren op, melding, gewag maken van1. m1) staat, toestand2) staat, lijst, overzicht3) stand, status, positie2. mstaat, rijk -
14 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
15 usage
usage [uuzaazĵ]〈m.〉1 gebruik ⇒ doeleinde, werking, nut2 gewoonte ⇒ gebruik, usance4 wellevendheid ⇒ welgemanierdheid ⇒ 〈 meervoud〉 beschaafde manieren ⇒ 〈 meervoud〉 goede omgangsvormen♦voorbeelden:faire (un) bon usage de son argent • zijn geld goed bestedenfaire un bon usage • lang meegaanfaire usage de qc. • gebruik van iets maken, iets gebruikenfaire de l'usage • lang meegaanmettre en usage • in gebruik stellen, invoerenperdre l'usage de la parole • de spraak verliezenà l'usage • in de praktijkà l'usage de qn. • ten behoeve van, voor iemandêtre d' un usage courant • veelvuldig gebruikt, toegepast wordenêtre encore en usage • nog steeds gebruikt worden, in gebruik zijn(être) hors d' usage • kapot, onbruikbaar, versleten (zijn), niet meer in gebruik, buiten gebruik (zijn), in onbruik geraakt (zijn)quel est l'usage de cet appareil? • waartoe dient dat apparaat?d' usage • gebruikelijk3 le bon usage (du français, du néerlandais) • het algemeen beschaafd (Frans, Nederlands)4 avoir l'usage du monde • beschaafde manieren hebben, een man, vrouw van de wereld zijn1. m2) nut3) gewoonte4) taalgebruik2. usagesm pl -
16 circuit
circuit [sierkŵie]〈m.〉1 traject ⇒ weg, afstand2 rondrit ⇒ rondreis, toer8 buizen-, leidingstelsel♦voorbeelden:faire le circuit de qc. • een tocht langs iets makenmettre qc. en circuit • iets aansluitenmettre qc. hors circuit • iets zonder stroom zetten5 circuit intégré • geïntegreerde schakeling, IC('tje)remettre qc. dans le circuit • iets weer van stal halenm2) traject, weg3) rondrit, rondreis4) (race)circuit, baan5) schakeling [elektriciteit]6) kringloop [economie] -
17 saison
saison [sezzõ]〈v.〉♦voorbeelden:mauvaise saison • wintertijdsaison du frai • rijtijd, paartijd van de vissenbasse saison • voor-, naseizoensaison morte, morte saison • slappe tijd, komkommertijden toute(s) saison(s) • het hele jaar doorfaire la saison • in het hoogseizoen werkenêtre de saison • te pas komenêtre hors de saison • niet ter zake zijn, niet te pas komenf1) jaargetijde2) seizoen -
18 haleine
haleine [aalen]〈v.〉1 adem2 ademhaling ⇒ uitademing, ademtocht♦voorbeelden:avoir l'haleine longue • langademig zijn〈 figuurlijk〉 de longue haleine • langdurig, op lange termijnperdre haleine • buiten adem rakencourir à perdre haleine • zich buiten adem lopenreprendre haleine • weer op adem komenretenir son haleine • z'n adem inhouden(tout) d' une haleine • in één rukêtre hors d' haleine • buiten adem zijn3 tenir qn. en haleine • iemand in spanning houden; iemand aan het lijntje houdenf -
19 portée
portée [portee]〈v.〉3 draagvermogen ⇒ laadvermogen, draagvlak, -balk4 strekking ⇒ kracht, betekenis, belang♦voorbeelden:portée d'une grue • vlucht van een hijskraanportée de radar • radardrachtà portée de la main • binnen handbereikf1) draagwijdte, bereik4) belang5) worp [dier]6) notenbalk -
20 cause
cause [kooz]〈v.〉1 oorzaak ⇒ reden, beweegreden4 zaak♦voorbeelden:cause d'erreurs • bron van foutencause de nullité • reden voor nietigheidêtre cause de, être cause que • er de oorzaak van zijn datêtre cause de confusion • aanleiding geven tot verwarringà cause de • door, wegens, vanwege, omc'est à cause de cela que • daarompour cause de • wegens, ompour une cause sérieuse • om een ernstige redenet pour cause! • en niet zonder reden!, en terecht!avoir qc. pour cause • iets als oorzaak hebbencause première • grondoorzaakcause criminelle • strafzaakla cause est entendue, jugée • het vonnis is geveldavoir cause gagnée • gelijk krijgen〈 figuurlijk〉 mettre qn., qc. en cause • iemand, iets verantwoordelijk stellenmettre hors de cause • vrijpleitencela est hors de cause • dat staat buiten kijfembrasser, épouser, prendre en main une cause • een zaak tot de zijne makenf1) oorzaak, reden2) (rechts)zaak3) zaak, belang
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Être hors d'état — ● Être hors d état être incapable de : Être hors d état de nuire ; être inutilisable … Encyclopédie Universelle
Être hors de cause — ● Être hors de cause ne pas être concerné ou échapper à tout soupçon ; n être pas en question : Pour ce vol vous êtes hors de cause … Encyclopédie Universelle
Être hors de saison — ● Être hors de saison être inopportun, hors de propos … Encyclopédie Universelle
Être hors d'affaire — ● Être hors d affaire être sorti d une situation difficile … Encyclopédie Universelle
Être hors de danger — ● Être hors de danger être tiré d affaire … Encyclopédie Universelle
Être hors du coup — ● Être hors du coup ne pas être au courant d une affaire ; ne pas y participer … Encyclopédie Universelle
Être hors de soi. — См. Вне себя быть … Большой толково-фразеологический словарь Михельсона (оригинальная орфография)
hors — [ ɔr ] adv. et prép. • fin XIe; de dehors I ♦ Adv. de lieu Vx ⇒ dehors. Aller hors. II ♦ Prép. À l extérieur de, au delà de. 1 ♦ Vx À l extérieur de. « On goûtait dans un cabaret hors la ville » (Rousseau) … Encyclopédie Universelle
hors-concours — [ ɔrkɔ̃kur ] n. m. • 1884; de hors et concours ♦ Personne qui ne peut participer à un concours (ancien lauréat ou membre du jury). Les hors concours qui exposent au Salon. Personne qui ne peut concourir à cause d une supériorité écrasante sur ses … Encyclopédie Universelle
*hors de — ● hors de préposition Indique : L extériorité par rapport à un lieu ou à un milieu (par opposition à dans) : Posséder une maison hors de la ville. L extériorité, la différence ou le démarquage par rapport à un temps, à une époque (par opposition… … Encyclopédie Universelle
hors-jeu — [ ɔrʒø ] n. m. inv. • 1894; de hors et jeu ♦ Dans certains sports d équipe, Faute d un joueur dont la position sur le terrain est interdite par les règles. Des hors jeu. Adj. inv. (sans trait d union) Joueur hors jeu. hors jeu n. m. inv. SPORT Au … Encyclopédie Universelle