-
1 telephone
n. telefoon (toestel voor verzenden van geluidsgolven over lange afstanden via electrische pulsen)--------v. telefonerentelephone1[ telliffoon] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:by telephone • telefonischon/over the telephone • telefonisch————————telephone2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:I telephoned to my friend • ik heb mijn vriend opgebeld -
2 extension
extension [ekstãsjõ]〈v.〉2 uitbreiding ⇒ uitzetting, verspreiding♦voorbeelden:par extension • in ruimere zinf1) uitrekking2) uitbreiding -
3 Fernsprecher
-
4 am Apparat dranbleiben
am Apparat dranbleiben -
5 dranbleiben
-
6 Leitung
-
7 Telefon
Telefon〈o.; Telefons, Telefone〉♦voorbeelden:Sie werden am Telefon verlangt, gewünscht • er is telefoon voor uans Telefon gehen • de telefoon opnemen -
8 poste
poste [post]I 〈m.〉1 post ⇒ wachtpost, wachthuis3 post ⇒ functie, plaats, betrekking4 dienst ⇒ ploeg, werkperiode5 post ⇒ inrichting, plaats waar bepaalde technische installaties zijn opgesteld7 post ⇒ post op begroting, rekening in boekhouding♦voorbeelden:occuper son poste • op post staan2 conduire au poste • naar 't bureau brengen, opbrengenposte vacant • vacatureposte d'essence • benzinestationposte d'incendie • brandmelderposte de pilotage • stuurhut, cabineposte de secours • hulppost, EHBOposte émetteur • zendstation, zenderII 〈v.〉♦voorbeelden:1 Postes et Télécommunications • Posterijen, Telegrafie, Telefoniemettre à la poste • op de post doen→ lettre1. m1) (wacht)post2) politiepost3) functie4) inrichting5) toestel [radio, tv]2. f1) post2) postkantoor -
9 écoute
écoute [eekoet]〈v.〉♦voorbeelden:prendre l'écoute • het (radio)toestel aanzettenrester à l'écoute, ne pas quitter l'écoute • aan het toestel, aan de lijn blijvenmettre qn. sur écoute • iemands telefoon afluisterenêtre aux écoutes de qc. • aan iets het oor lenen, iets aandachtig volgen -
10 receiver
-
11 answering machine
antwoordmachine (automatisch toestel voor het opnemen van telefoon- berichten)answering machine -
12 busy
adj. druk; bezet--------v. bezig zijn met; het druk hebben metbusy1[ bizzie] 〈bijvoeglijk naamwoord; busily; busyness〉1 bezig ⇒ druk (bezet), bedrijvig♦voorbeelden:it's been a busy day • het is een drukke dag geweestI'm busy cleaning • ik ben (druk) aan het schoonmakenshe's busy at/with her work • ze is druk aan het werkhe's busy with a book • hij werkt aan een boek2 the line is busy • de lijn is bezet, het toestel is in gesprek————————busy2〈werkwoord; busied〉♦voorbeelden: -
13 station
n. station; halte; plaats; standplaats; kazerne; boerderij--------v. plaatsen, stationerenstation1[ steesjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 station 〈 ook van spoor, radio, tv〉 ⇒ 〈 Amerikaans-Engels〉 benzinestation; 〈 Brits-Engels〉 goederenstation7 positie ⇒ rang, status♦voorbeelden:on station • op zijn post7 marry above/beneath one's station • boven/beneden zijn stand trouwenmen of (high) station • mannen van (hoge) stand————————station2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 receiver
aflegmagazijnontvangapparaatontvangertelefoontelefoontjetoestel -
15 Apparat
Apparat〈m.; Apparat(e)s, Apparate〉1 apparaat, toestel, apparatuur♦voorbeelden:1 der Apparat der Behörde, der Verwaltung • het ambtelijk, administratief apparaatein wissenschaftlicher Apparat • wetenschappelijke hulpmiddelenbleiben Sie bitte am Apparat! • blijft u alstublieft aan de lijn!wer ist am Apparat? • met wie spreek ik?Sie werden am Apparat verlangt • er is telefoon voor u -
16 er meldete sich am Telefon
er meldete sich am TelefonWörterbuch Deutsch-Niederländisch > er meldete sich am Telefon
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский