-
1 жужжать
zoemen -
2 buzz
n. gezoem; telefoonbel--------v. zoemen; gistenbuzz1[ buz] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brom/gons/zoemgeluid ⇒ gebrom, gezoem; geroezemoes♦voorbeelden:————————buzz21 zoemen ⇒ brommen, gonzen; roezemoezen♦voorbeelden:the crowd buzzed with excitement • een opgewonden geroezemoes klonk op uit de menigte〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 buzz off • 'm smeren, aftaaienbuzz off! • wegwezen!, donder op!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten brommen/gonzen/zoemen/snorren♦voorbeelden: -
3 zoom
n. zoemer, zoemvlucht; zoom (v. filmcamera); (bij computers) vergroting, buitengewone vergroting van figuur op scherm zodat ie werkelijk lijkt--------v. zoemen; snel stijgen; de hoogte in schieten; zoeven, hard rijden; zoomen (foto.)zoom1[ zoe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————zoom2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:zoom out • uitzoomen -
4 bourdonner
-
5 vrombir
-
6 гудеть
toeteren, zoemen, huilen, loeien -
7 жужжать
vgener. brommen, ronken, snorren, gonzen, zoemen -
8 bumble
-
9 drone
n. hommel die niet steekt, dar; onbemand vliegtuig dat gevlogen wordt door langeafstandsbediening; monotoon, laag en aanhoudend zwak geluid; gezoem, gegons; (Muziek) doedelzak zonder vingergaten die een toon voortbrengt, baspijp; leegloper, iemand die lui is--------v. dreunen; lawaai makendrone1[ droon] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 klaploper ⇒ leegloper, uitvreter3 radiografisch bestuurd(e) vliegtuig/raket4 gegons ⇒ gezoem, gebrom————————drone21 gonzen ⇒ zoemen, brommenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
10 hum
n. zoem--------v. neuriën; gonzen, snorrenhum1[ hum] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zoem/bromgeluid ⇒ (ge)brom, gezoem♦voorbeelden:————————hum2〈 hummed〉♦voorbeelden:hum with activity • gonzen van de activiteit/bedrijvigheid1 neuriën————————hum3[ mmm] 〈 tussenwerpsel〉1 eh ⇒ h'm, ahum -
11 purr
n. het spinnen, het snorren--------v. spinnen; snorrenpurr1[ pə:] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————purr2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 poeslief zeggen/vragen♦voorbeelden:1 she didn't ask her question, she purred it! • ze stelde haar vraag niet gewoon, ze vroeg het poeslief! -
12 whirr
-
13 ronron
-
14 brummen
brummen4 brommen, (in de gevangenis) zitten5 na-, schoolblijven♦voorbeelden:3 mir brummt der Kopf, Schädel • mijn hoofd dreunt, bonstII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 〈 sport en spel〉knallen, schieten -
15 schnarren
schnarren -
16 schnurren
schnurren♦voorbeelden: -
17 schwirren
-
18 sirren
sirren -
19 summen
summenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉1 zoemen, gonzen ⇒ suizen; brommen♦voorbeelden: -
20 surren
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский