Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Все языки
Нидерландский
Узбекский
Чешский

zich vervoegen aan het loket

Толкование Перевод

1 guichet

guichet [giesĵe]

〈m.〉

1 loket

2 (doorgeef)luikje ⇒ raampje, deurtje 〈 in wand of deur〉

3 wicket

♦voorbeelden:

1 guichet automatique de banque • geldautomaat

jouer à guichets fermés • voor een uitverkochte zaal spelen

s'adresser au guichet • zich vervoegen aan het loket

2 guichet d'une cellule • doorgeefluikje in een celdeur

Dictionnaire français-néerlandais > guichet
2 s'adresser au guichet

s'adresser au guichet

zich vervoegen aan het loket

Dictionnaire français-néerlandais > s'adresser au guichet
3 abandonner

abandonner [aabãdonnee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verlaten ⇒ in de steek laten, achterlaten

2 opgeven ⇒ afzien van, prijsgeven

3 〈+ à〉 overleveren (aan) ⇒ prijsgeven (aan)

♦voorbeelden:

1    mes forces m'abandonnent • mijn krachten begeven het

abandonner qn. à son sort • iemand aan zijn lot overlaten

2    abandonner une charge • een ambt neerleggen

abandonner la partie • (de strijd) opgeven

faire abandonner un projet à qn. • iemand van een plan afbrengen

II s'abandonner 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich overgeven (aan) ⇒ zich laten meeslepen (door), zich verlaten (op)

2 de moed verliezen ⇒ het opgeven

3 zich laten gaan ⇒ zijn hart uitstorten

4 zich ontspannen

♦voorbeelden:

1    s'abandonner à ses pensées • zijn gedachten de vrije loop laten

1. v
1) achterlaten, verlaten

2) opgeven
2. s'abandonner
v

1) zich overgeven (aan)

2) zich laten gaan

Dictionnaire français-néerlandais > abandonner
4 abat-jour

abat-jour [aabaazĵoer]

〈m.〉

1 lampenkap

2 〈 raamopening die zich naar binnen toe verwijdt〉 ⇒ lichtopening

m

1) lampenkap

2) zonneklep, lichtscherm

Dictionnaire français-néerlandais > abat-jour
5 abattre

abattre [aabaatr]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 neerhalen ⇒ omverhalen

2 〈 boom〉 omhakken ⇒ 〈 bouwsel〉 afbreken, slopen

3 〈 vliegtuig〉 neerhalen

4 〈 iemand〉 neerschieten ⇒ 〈 gewond dier〉 afmaken

5 uitputten

6 neerslachtig maken

♦voorbeelden:

1    〈 sport en spel〉 abattre l'adversaire • zijn tegenstander vloeren

6    se laisser abattre • de moed verliezen

  → besogne

¶    abattre son jeu • zijn kaarten op tafel leggen 〈 ook figuurlijk〉

II s'abattre 〈 wederkerend werkwoord〉

1 neerstorten ⇒ instorten, omvallen

2 〈+ sur〉 neerdalen (op) ⇒ neerstrijken (op)

3 〈+ sur〉 zich storten (op) ⇒ zich werpen (op)

♦voorbeelden:

2    un malheur s'est abattu sur cette famille • dit gezin is door onheil getroffen

1. v
1) omverhalen, omverwerpen

2) omhakken, vellen [boom]

3) afbreken, slopen

4) neerschieten, afmaken

5) slachten

6) uitputten

7) neerslachtig maken
2. s'abattre
v

1) neerstorten, instorten

2) zich storten (op)

Dictionnaire français-néerlandais > abattre
6 abîmer

abîmer [aabiemee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beschadigen ⇒ bederven, vernielen

2 〈 informeel〉 lelijk toetakelen ⇒ flink aftuigen

♦voorbeelden:

1 il a abîmé sa santé • hij heeft z'n gezondheid geruïneerd

II s'abîmer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈formeel; + dans〉 zich storten (in) ⇒ te gronde gaan, verzinken (in), opgaan (in)

2 stukgaan ⇒ bederven

1. v
1) beschadigen, bederven, vernielen

2) flink aftuigen
2. s'abîmer
v

1) zich storten (in), te gronde gaan

2) stukgaan, bederven

Dictionnaire français-néerlandais > abîmer
7 abnégation

abnégation [aabneegaasjõ]

〈v.〉

1 zelfverloochening ⇒ zelfopoffering

♦voorbeelden:

1 faire abnégation de soi-même • zich opofferen

f

zelfopoffering, zelfverloochening

Dictionnaire français-néerlandais > abnégation
8 abriter

abriter [aabrietee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 〈+ de〉 beschermen (tegen) ⇒ beschutten (tegen), onder dak brengen

2 herbergen ⇒ onderbrengen, plaats bieden aan

II s'abriter (de) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 schuilen (voor) ⇒ zich beschermen, beschutting zoeken (tegen)

♦voorbeelden:

1 s'abriter derrière qn. • zich achter iemand verschuilen

1. v
1) beschermen (tegen)

2) onderdak verschaffen (aan)
2. s'abriter (de)
v

schuilen (voor), onderkomen zoeken

Dictionnaire français-néerlandais > abriter
9 absorber

absorber [aapsorbee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opnemen ⇒ opslorpen, inzuigen

2 tot zich nemen ⇒ achteroverslaan, eten, drinken

3 〈 figuurlijk〉 verslinden ⇒ opslokken

4 geheel en al in beslag nemen

II s'absorber (dans) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 opgaan (in) ⇒ verloren gaan (in), opgezogen worden

2 zich verdiepen (in) ⇒ opgaan (in)

1. v
1) opnemen, opslorpen

2) eten, drinken

3) verslinden

4) geheel en al in beslag nemen
2. s'absorber
v

1) opgaan (in)

2) zich verdiepen (in)

Dictionnaire français-néerlandais > absorber
10 absorption

absorption [aapsorpsjõ]

〈v.〉

1 absorptie ⇒ opslorping, opname 〈 in het bloed〉

2 (het) tot zich nemen

3 〈 van bedrijf〉 (het) opgaan (in) ⇒ overname (door)

4 (het) opgaan (in) ⇒ (het) verdiept zijn (in)

f

1) absorptie, opname

2) (het) tot zich nemen

3) overname (door) [bedrijf]

4) (het) verdiept zijn (in)

Dictionnaire français-néerlandais > absorption
11 abstinent

abstinent [aapstienã]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 (zich) onthoudend

2 matig ⇒ sober

adj

1) (zich) onthoudend

2) sober, matig

Dictionnaire français-néerlandais > abstinent
12 accaparer

accaparer [aakaapaaree]

〈 werkwoord〉

1 opkopen ⇒ monopoliseren

2 〈 pejoratief〉 in beslag nemen ⇒ inpalmen

♦voorbeelden:

2 à table, il accapare la conversation • aan tafel trekt hij het hele gesprek naar zich toe

accaparer qn. • beslag leggen op iemand

v

1) zich opdringen (aan)

2) inpalmen

3) beslag leggen (op), monopoliseren

Dictionnaire français-néerlandais > accaparer
13 accentuer

accentuer [aaksãtuu.ee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 de klemtoon, nadruk leggen op ⇒ beklemtonen, accentueren

2 het toonteken, accent plaatsen op

3 〈 figuurlijk〉 versterken ⇒ vergroten

4 naar voren doen komen ⇒ scherper doen uitkomen

♦voorbeelden:

3 accentuer son effort • zich sterker inspannen

II s'accentuer 〈 wederkerend werkwoord〉

1 sterker, heviger, groter worden ⇒ toenemen

1. v
1) het accent plaatsen op

2) benadrukken, beklemtonen

3) vergroten, versterken

4) scherper doen uitkomen
2. s'accentuer
v

duidelijker/sterker/groter worden, toenemen

Dictionnaire français-néerlandais > accentuer
14 accepter

accepter [aakseptee]

〈 werkwoord〉

1 aannemen ⇒ aanvaarden, accepteren 〈 ook economie〉

2 aanvaarden ⇒ berusten in, zich neerleggen bij

3 toestemmen in ⇒ inwilligen, goedkeuren

♦voorbeelden:

1 accepter pour époux • tot echtgenoot nemen

accepter qn. dans le cercle familial • iemand in de familiekring opnemen

v

1) aannemen, accepteren

2) aanvaarden, zich neerleggen (bij)

3) toestemmen (in), goedkeuren

Dictionnaire français-néerlandais > accepter
15 accorder

accorder [aakordee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in overeenstemming brengen ⇒ doen overeenstemmen, overeenbrengen

2 toegeven ⇒ toestemmen, erkennen

3 verlenen ⇒ toestaan, toekennen

4 〈 waarde, belang〉 hechten ⇒ toekennen

5 〈taalkunde; + avec〉 doen overeenstemmen (met) 〈 in getal en geslacht〉

6 〈 muziek〉 stemmen

7 〈 radio〉 afstemmen

♦voorbeelden:

3    accorder une faveur à qn. • iemand een gunst bewijzen

  → flûte, violon

II s'accorder 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈 van personen〉 bij elkaar passen ⇒ overeenstemmen, harmoniëren ⇒ 〈 van zaken〉 overeenkomen

2 het eens worden ⇒ tot overeenstemming komen

3 〈taalkunde; + avec〉 overeenstemmen (met) ⇒ zich richten (naar)

♦voorbeelden:

¶    s'accorder qc. • zich iets gunnen

v

1) in overeenstemming brengen

2) toegeven, toestemmen

3) verlenen

4) toekennen [waarde, belang]

5) stemmen [muziek]

Dictionnaire français-néerlandais > accorder
16 accrocher

accrocher [aakrosĵee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 blijven steken ⇒ haperen

2 blikvanger zijn

♦voorbeelden:

¶    ça accroche bien entre eux • het klikt tussen hen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ophangen ⇒ vastmaken ⇒ 〈 techniek〉 aanhaken

2 blijven haken ⇒ 〈kous enz.〉 ophalen ⇒ 〈 auto〉 licht aanrijden

3 aanklampen ⇒ tegenhouden ⇒ 〈 aandacht, belangstelling〉 weten te vangen

4 〈 informeel〉 te pakken krijgen ⇒ aan de haak slaan, in de wacht slepen

♦voorbeelden:

2    accrocher une voiture • een lichte aanrijding met een auto hebben

3    accrocher en publicité • het goed doen in de reclame

4    accrocher des lambeaux de conversation • brokstukken van een gesprek opvangen

III s'accrocher 〈 wederkerend werkwoord〉

1 〈+ à〉 zich vastklampen (aan) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ zich vastgrijpen

2 volharden ⇒ doorzetten

♦voorbeelden:

1    s'accrocher à qn. • aan iemand blijven plakken

¶    〈 informeel〉 tu peux te l' accrocher! • schrijf het maar op je buik!

s'accrocher avec qn. • met iemand in aanvaring komen 〈 figuurlijk〉

1. v
1) haperen

2) vastmaken, vastpennen, ophangen

3) blijven haken (aan)

4) licht aanrijden [auto]

5) aanklampen, tegenhouden

6) bemachtigen, aan de haak slaan
2. s'accrocher
v

1) zich vastklampen (aan)

2) volharden, doorzetten

Dictionnaire français-néerlandais > accrocher
17 accumuler

accumuler [aakuumuulee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 opeenhopen ⇒ opeenstapelen, bijeenbrengen

II s'accumuler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich opstapelen ⇒ talrijk worden, zich ophopen

1. v
opeenhopen, opeenstapelen
2. s'accumuler
v

zich ophopen, gestaag talrijker worden

Dictionnaire français-néerlandais > accumuler
18 acheter

acheter [aasĵtee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 kopen ⇒ aanschaffen

2 (om)kopen ⇒ afkopen

♦voorbeelden:

1 achetez français • koop Franse artikelen

acheter cher son bonheur • zijn geluk niet cadeau krijgen

acheter qc. à qn. • iets van, voor iemand kopen

acheter sa liberté par de lourds sacrifices • zijn vrijheid met zware offers bekopen

II s'acheter 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (iets) voor zichzelf kopen ⇒ zich (iets) aanschaffen

2 te koop zijn

1. v
1) kopen, aanschaffen

2) omkopen, afkopen
2. s'acheter
v

1) zich (iets) aanschaffen

2) te koop zijn

Dictionnaire français-néerlandais > acheter
19 acquérir

acquérir [aakeerier]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verkrijgen ⇒ verwerven, kopen, bereiken

♦voorbeelden:

1 acquérir la célébrité • beroemd worden

acquérir de l'expérience • ervaring opdoen

II s'acquérir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 verkrijgen ⇒ verwerven, zich eigen maken

2 verkregen worden

v

verkrijgen, verwerven, kopen

Dictionnaire français-néerlandais > acquérir
20 acquitter

acquitter [aakietee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 vereffenen ⇒ voldoen, betalen

2 vrijspreken

3 〈 handel〉 kwiteren

II s'acquitter (de) 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich kwijten (van) ⇒ vervullen, vereffenen

♦voorbeelden:

1 s'acquitter de ses engagements • zijn verplichtingen nakomen

v

1) betalen, voldoen

2) vrijspreken

3) kwiteren [factuur]

Dictionnaire français-néerlandais > acquitter

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

zich vervoegen aan het loket

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

zich vervoegen aan het loket

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: