-
1 geef me eens een zetje
geef me eens een zetjegive me a boost, will youVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > geef me eens een zetje
-
2 iemand een zetje in de goede richting geven
iemand een zetje in de goede richting gevenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand een zetje in de goede richting geven
-
3 ze heeft soms een zetje nodig
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ze heeft soms een zetje nodig
-
4 zet
1 [het zetten; daad] move2 [duw] push♦voorbeelden:een gelukkige zet • a lucky moveeen gemene zet • a dirty trickeen meesterlijke zet • a masterstrokeeen zet doen • make a movejij bent aan zet • (it's) your move2 geef me eens een zetje • give me a boost, will youiemand een (flinke) zet geven • 〈 ook〉 prod/poke someone -
5 richting
1 [zijde, kant] direction♦voorbeelden:1 zij gingen richting Amsterdam • they went in the direction of/headed for Amsterdamrichting schuur gaan • make for the barniemand een zetje in de goede richting geven • give someone a push in the right directioneen nieuwe richting inslaan • strike out on a new course〈 verkeer〉 richting aangeven • indicate direction, signalzich in de richting bewegen van • go in the direction ofhet gesprek in de richting sturen van • bring the conversation round toeen heel eind gaan in de richting van • go a long way towardsdat komt aardig in de richting • that's more like itwind uit noordelijke richtingen • northerly windvan richting veranderen • change directionde moderne richting in de kunst • the modern school of art
См. также в других словарях:
žétje — a s (ẹ̄) glagolnik od žeti žanjem: začeti žetje pšenice / redko bilo je še daleč do žetja žetve … Slovar slovenskega knjižnega jezika
Мостик (шашечная комбинация) — У этого термина существуют и другие значения, см. Мостик. диаграмма 1. Мостик стандартная комбинация в шашках. Название отражает характерное для этого удара «наведение моста» к шашке соперника, стоящей перед дамочным … Википедия
zèt — zéta m, im. mn. zétje in zéti (ȅ ẹ) 1. hčerin mož v odnosu do njenih staršev: kmetijo je izročil zetu; z zetom se ne razumejo 2. nav. mn., zool. majhne sladkovodne ali morske ribe, katerih samci delajo gnezda in skrbijo za zarod, Gasterosteidae … Slovar slovenskega knjižnega jezika