-
1 glace
glace [glaas]〈v.〉2 koelheid ⇒ onverschilligheid, gevoelloosheid4 ruit6 glazuur ⇒ gelatine, gelei♦voorbeelden:glace à l'eau • ijslolly, waterijsjeglace à la crème • roomijsglace à la vanille • vanilleijsune glace s'il vous plaît • een ijsje alstublieftf1) ijs4) ruit, raampje5) glazuur, gelatine -
2 glacé
glace [glaas]〈v.〉2 koelheid ⇒ onverschilligheid, gevoelloosheid4 ruit6 glazuur ⇒ gelatine, gelei♦voorbeelden:glace à l'eau • ijslolly, waterijsjeglace à la crème • roomijsglace à la vanille • vanilleijsune glace s'il vous plaît • een ijsje alstublieftadj1) bevroren, ijskoud2) ijzig, onverschillig3) geglaceerd4) glanzend -
3 être de glace
être de glace -
4 servir
servir [servier]2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden♦voorbeelden:servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optredenservir de combustible • als brandstof dienen, fungerenservir de guide à qn. • iemands gids zijnservir de leçon à qn. • voor iemand een les zijnservir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden2 cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin omservir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komenservir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komencela peut encore servir • dat kan nog dienst doen→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen3 bedienen4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen6 geven ⇒ uitbetalen, leveren♦voorbeelden:en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad4 qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?servir chaud • warm opdienenservir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten♦voorbeelden:v1) (be)dienen2) serveren, opslaan [sport]3) helpen4) te pas komen5) serveren, opscheppen6) geven, leveren -
5 doigt
doigt [dwaa]〈m.〉1 vinger3 vingerdikte ⇒ vingerbreedte, beetje♦voorbeelden:1 avoir des doigts de fée • gouden handen hebben, zeer handig zijndoigt de pied • teendoigts boudinés • worstvingerspetit doigt • pinkvous avez mis le doigt dessus • u hebt de spijker op de kop geslagense compter sur les doigts de la main • op de vingers van één hand te tellen zijnconduire qn., mener qn., faire marcher qn. au doigt et à l'oeil • iemand naar zijn pijpen laten dansenl'argent lui coule des doigts • het geld glijdt, vliegt hem, haar door de vingersmon petit doigt me l'a dit • dat hebben de kaboutertjes me verteldêtre comme les deux doigts de la main • innig bevriend, boezemvriend(inn)en zijnne rien faire de ses dix doigts • geen steek uitvoerense ficher, se fourrer, se mettre le doigt dans l'oeil (jusqu'au coude) • het bij het verkeerde eind hebbens'en lécher les doigts • zijn vingers erbij aflikkenne pas lever, ne pas bouger, ne pas remuer le petit doigt • geen vinger uitstekenmettre le doigt dans l'engrenage • niet meer terug kunnenmettre le doigt sur la difficulté • de moeilijkheid vindenmettre le doigt sur la plaie • de vinger op de wonde leggeny mettre les quatre doigts et le pouce • begerig grijpenmontrer du doigt • aanwijzen; met de vinger nawijzense mordre les doigts • zich verbijten, spijt hebben als haren op zijn hoofd (van)obéir, marcher au doigt et à l'oeil • stipt gehoorzamentoucher qc. du doigt • iets duidelijk (laten) zientoucher du doigt le but, la fin • zeer dicht bij het doel zijnà un doigt, deux doigts de • vlak bijêtre à deux doigts de la mort, de sa perte • de dood voor ogen hebben, op sterven na dood zijn; aan de rand van de afgrond staanm1) vinger, teen2) klauw -
6 fleur
fleur [flur]1 geurII 〈v.〉2 bloeitijd ⇒ frisheid, schoonheid4 lof ⇒ loftuiting, complimentje♦voorbeelden:fleurs coupées • snijbloemenen fleur • in bloeitout en fleurs • in volle bloeiil est très fleur bleue • hij is erg sentimenteelfaire une fleur à qn. • iemand een plezier doenà fleur de • bijna aan de oppervlakte vanà fleur d'eau • aan de wateroppervlakteavoir les yeux à fleur de tête • uitpuilende ogen hebbenavoir les nerfs à fleur de peau • zeer prikkelbaar zijncomme une fleur • met gemak1. m 2. f1) bloem2) bloeitijd3) (het) beste, keur4) complimentje3. fleursf plkaam, schimmel -
7 génie
génie [zĵeenie]〈m.〉3 aard ⇒ geest, karakter4 begaafdheid ⇒ talent, aanleg♦voorbeelden:mauvais génie • kwade genius, boze geestidée de génie • geniaal ideeavoir du génie • geniaal, zeer begaafd zijnavoir le génie des affaires • zakentalent hebbenle génie militaire • de geniem2) zinnebeeld3) aard, karakter4) talent5) genie -
8 glacial
glaciaux [glaasjoo]♦voorbeelden:adj1) ijskoud, ijs-2) ijzig, zeer koel -
9 honneur
honneur [onnur]〈m.〉♦voorbeelden:homme d'honneur • man van eerà qui ai-je l'honneur? • met wie heb ik het genoegen?c'est à l'honneur • dat heeft een ereplaatsêtre l'honneur de la famille • het sieraad van de familie zijnfaire un (grand) honneur à qn. • iemand een grote eer bewijzenfaire honneur à ses obligations, engagements • zijn verplichtingen nakomenfaire honneur à un plat • een gerecht eer aandoenfaire honneur à une traite • een wissel honorerense faire honneur de qc. • trots zijn op ietsremettre en honneur qc. • iets in ere herstellenêtre à l'honneur • gehuldigd wordenc'est tout à son honneur • dat strekt hem tot eeravec honneur • eervolêtre en honneur • in de mode zijn, zeer gewaardeerd zijn 〈 van zaken〉en l'honneur de • ter ere vanpour l'honneur • voor de eer, gratissauf votre honneur • met alle respectsur l'honneur, sur son honneur • op zijn erewoordfaire à qn. les honneurs de la maison • iemand gastvrij ontvangen1. m 2. honneursm pl1) eerbetoon, hulde2) hoge kaarten -
10 intéresser
intéresser [ẽteeressee]1 interesseren ⇒ de belangstelling wekken van, boeien4 betreffen ⇒ aangaan, betrekking hebben op♦voorbeelden:voilà qui vous intéressera! • dat is echt iets voor u!il intéresse ma cousine • mijn nichtje heeft een oogje op hem1 zich interesseren (voor) ⇒ belang stellen (in), aandacht schenken (aan)♦voorbeelden:personne ne s'est intéressé à moi • niemand nam notitie van mijv1) interesseren4) betreffen, aangaan -
11 légion
-
12 loup
loup [loe]〈m.〉1 wolf4 lieverd♦voorbeelden:1 loup de mer • zeehond; 〈 ook〉 zeebonk; 〈 strakke katoenen trui met horizontale blauw-witte strepen〉être connu comme le loup blanc • zeer bekend zijnjeune loup • ambitieuze jongereloup peint • hyenahondhurler avec les loups • huilen met de wolven in het bosenfermer le loup dans la bergerie • de kat op het spek binden〈 spreekwoord〉 quand on parle du loup, on en voit la queue • als men van de duivel spreekt, trapt men op zijn staartm1) wolf2) zeebaars -
13 lune
lune [luun]〈v.〉1 maan♦voorbeelden:demander la lune • het onmogelijke vragenêtre dans la lune • verstrooid zijnpromettre la lune • gouden bergen beloventomber de la lune • zeer verbaasd zijnfaire voir, montrer la lune en plein midi • knollen voor citroenen verkopenêtre bête comme la lune • zo stom zijn als het achtereind van een koe→ clairêtre dans une, sa bonne, mauvaise lune • goedgehumeurd, slechtgehumeurd zijnf1) maan3) achterwerk -
14 maître
maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger♦voorbeelden:maître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon sprekenmaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstellingmaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangen(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester————————maître2 [metr],maîtresse [metres]1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:maître autel • hoofdaltaarmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester- -
15 nul
1 nul ⇒ nietig, waardeloos♦voorbeelden:personne nulle • (een) nul〈 juridisch〉 déclarer, rendre nul • nietig verklaren, ongeldig makenêtre nul en mathématiques • zeer slecht zijn in wiskundeles risques sont nuls • de risico's zijn nihilnul et non avenu • van nul en gener waarde→ match♦voorbeelden:nul mieux que lui • niemand beter dan hij= nulle; adj1) nietig, ongeldig2) waardeloos3) [ne] geen enkel -
16 secours
secours [səkoer]〈m.〉1 hulp ⇒ bijstand, ondersteuning, steun♦voorbeelden:premiers secours • eerste hulpsecours publics • overheidssteunaller, courir au secours de qn. • iemand te hulp schietenappeler, crier au secours • om hulp roepenêtre d'un grand secours • zeer nuttig zijnporter, prêter secours • hulp bieden, verlenenau secours! • help!secours aux noyés, aux blessés • drenkelingen-, gewondenhulp¶ de secours • nood-, hulp-roue de secours • reservewielsortie, issue de secours • nooduitgangporte de secours • branddeurposte de secours • eerstehulppost1. mhulp, steun2. m pl1) hulpgoederen2) hulptroepen -
17 uni
uni [uunie]1 effen ⇒ gelijk, glad, vlak2 effen ⇒ eenkleurig, uni♦voorbeelden:1 mer unie • gladde, rimpelloze zeeadj1) effen, glad2) eenkleurig3) gelijkmatig4) eensgezind5) verenigd, verbonden6) rustig -
18 avoir des doigts de fée
avoir des doigts de féegouden handen hebben, zeer handig zijn -
19 avoir du génie
avoir du géniegeniaal, zeer begaafd zijn -
20 avoir les nerfs à fleur de peau
avoir les nerfs à fleur de peauDictionnaire français-néerlandais > avoir les nerfs à fleur de peau
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский
zeer koel zijn
Страницы