-
1 chaud
chaud [sĵoo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉4 warm ⇒ hartstochtelijk, enthousiast5 levendig ⇒ fel, hevig♦voorbeelden:avoir eu chaud • in de rats gezeten hebbenfaire chaud • warm (weer) zijncela ne me fait ni chaud ni froid • dat laat me koudtenir au chaud • warm houdensouffler le chaud et le froid • alles voor het zeggen hebbenattraper, prendre un chaud et froid • kou vatten, een kou oplopen3 du lait tout chaud • melk, vers van de koenouvelle toute chaude • nieuwtje heet van de naalddu pain tout chaud • ovenvers broodchaude discussion • verhitte discussieadj, adv1) warm, heet2) koortsig3) vers, pas gebeurd4) enthousiast5) levendig, fel, hevig6) meeslepend, ontroerend -
2 emmitoufler
emmitoufler [ãmietoeflee]1 warm inpakken ⇒ warm aankleden, warm wikkelen (in) -
3 chauffer
chauffer [sĵoofee]♦voorbeelden:salle qui chauffe terrible • zaal die op zijn kop staatfaire chauffer • warm maken, opwarmen→ colleII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verwarmen ⇒ verhitten, stoken♦voorbeelden:→ oreille→ boisv1) warm worden/lopen2) verwarmen, verhitten3) stoken5) klaarstomen [leerling]6) jatten -
4 chaleureux
-
5 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
6 réchauffer
réchauffer [reesĵoofee]3 aanwakkeren ⇒ nieuw leven inblazen, aanvuren♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (op)warmen2) verwarmen3) aanwakkeren2. se réchaufferv -
7 brûler
brûler [bruulee]1 (ver-, af)branden ⇒ door vuur verteerd worden, in brand staan, (op)vlammen♦voorbeelden:brûler de fièvre • van koorts gloeien→ torchonII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:→ cervellev1) (ver)branden, afbranden2) (laten) aanbranden [spijzen]4) warm zijn [spel]5) (zonder te stoppen) voorbijgaan, -rijden -
8 buffet
-
9 douillet
douillet [doeje],douillette [doejet]1 behaaglijk ⇒ zacht en warm, donzig, lekker zacht♦voorbeelden:¶ elle a élevé ses enfants trop douillettement • zij heeft haar kinderen te veel in de watten gelegd= douillette; adj1) behaaglijk, zacht en warm2) overgevoelig, kleinzerig -
10 capitonner
capitonner [kaapietonnee]1 capitonneren ⇒ opvullen, watteren -
11 tiédir
tiédir [tjeedier]1 lauw, warm worden ⇒ zoel worden♦voorbeelden:laisser tiédir • laten afkoelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lauw, warm maken -
12 anormal
anormal [aanormaal],anormaux [aanormoo]♦voorbeelden:je trouve ça anormal • ik vind dat schandaligadj1) abnormaal, ongewoon -
13 chaleur
chaleur [sĵaalur]〈v.〉♦voorbeelden:chaleur spécifique • soortelijke warmtedonner de la chaleur • warmte gevenil fait une chaleur terrible • het is verschrikkelijk warmaccueillir qn. avec chaleur • iemand hartelijk ontvangenfemelle en chaleur • loops wijfje→ vaguef1) warmte, hitte2) krolsheid, loopsheid3) vuur, enthousiasme4) warme tijd -
14 douche
douche [doesĵ]〈v.〉1 douche ⇒ stortbad, douchecel♦voorbeelden:douche écossaise • Schotse douche 〈 met afwisselend koud en warm water〉; 〈 figuurlijk〉afwisseling van goed en slecht nieuws, hoop en wanhoopc'est la douche écossaise • het lijkt wel een wisselbad, vandaag zus, morgen zopasser à la douche • onder de douche gaan2 recevoir une (bonne) douche • een stortbui op zijn hoofd krijgen; 〈 figuurlijk〉 er flink van langs krijgenf1) douche2) koude douche, ontnuchtering3) regenbui, stortbui -
15 emballer
emballer [ãbaalee]2 〈vulgair; iemand〉de nor, de bak indraaien ⇒ in de lik zetten, opbergen3 te veel toeren laten maken ⇒ over zijn toeren jagen, boven zijn toeren laten draaien♦voorbeelden:ça ne nous emballe pas • we zijn er niet kapot van♦voorbeelden:1. v1) verpakken, inpakken2. s'emballerv1) op hol slaan -
16 griller
griller [griejee]♦voorbeelden:¶ tu grilles! • je bent warm!, je bent er bijna!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 branden ⇒ verschroeien, verzengen4 inhalen♦voorbeelden:griller les feux rouges • door rood (licht) rijdenv1) roosteren2) (ver)schroeien, (aan)branden5) (laten) doorbranden [elektriciteit]6) inhalen -
17 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
18 semelle
-
19 servir
servir [servier]2 dienen ⇒ van dienst, van nut zijn, gebruikt worden♦voorbeelden:servir d' interprète à qn. • voor iemand als tolk optredenservir de combustible • als brandstof dienen, fungerenservir de guide à qn. • iemands gids zijnservir de leçon à qn. • voor iemand een les zijnservir de prétexte à qn. • door iemand als voorwendsel gebruikt worden2 cela ne sert à rien • dat dient nergens toe, daar hebben we niets aan〈 onpersoonlijk〉 à quoi (cela) sert (-il) de 〈+ onbepaalde wijs〉 • waartoe dient het te, wat heeft het voor zin omservir à qc. • tot, voor iets dienen; (aan) iets ten goede komenservir à qn. • iemand ten goede komen, te pas komencela peut encore servir • dat kan nog dienst doen→ pointII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in dienst zijn van ⇒ dienen, zich in dienst stellen van, helpen3 bedienen4 serveren ⇒ inschenken, opscheppen5 opdienen ⇒ opbrengen, voordienen, voorschotelen6 geven ⇒ uitbetalen, leveren♦voorbeelden:en fait de pluie, nous avons été (bien) servis cet été • wat regen betreft hebben we van de zomer onze portie wel gehad4 qu'est-ce que je vous sers? • wat mag ik u aanbieden?, wat mag ik voor u inschenken?servir chaud • warm opdienenservir à déjeuner à qn. • iemand een ontbijt, lunch voorzetten♦voorbeelden:v1) (be)dienen2) serveren, opslaan [sport]3) helpen4) te pas komen5) serveren, opscheppen6) geven, leveren -
20 température
température [tãpeeraatuur]〈v.〉3 temperatuur ⇒ verhoging, koorts♦voorbeelden:2 animaux à température fixe, variable • warm-, koudbloedige dierenavoir, faire de la température • koorts hebbenf1) temperatuur2) verhoging3) warmtegraad
См. также в других словарях:
warm — wärm … Kölsch Dialekt Lexikon
Warm.fm — Warm FM Création mai 2004 Langue Français Pays Belgique … Wikipédia en Français
warm — [wôrm] adj. [ME < OE wearm, akin to Ger warm < IE base * gwher , hot > Gr thermē, heat, thermos, warm, theros, summer, L formus, warm, fornax, furnace] 1. a) having or giving off a moderate degree of heat [a warm iron, warm coffee] b)… … English World dictionary
Warm — Warm, wärmer, wärmste, adj. et adv. ein Wort, welches überhaupt einen mittlern Grad derjenigen Empfindung ausdruckt, welche das Feuer und dessen Theilchen in uns erwecken, zum Unterschiede von heiß, einem höhern Grade, und kalt, der völligen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Warm — Warm, a. [Compar. {Warmer}; superl. {Warmest}.] [AS. wearm; akin to OS., OFries., D., & G. warm, Icel. varmr, Sw. & Dan. varm, Goth. warmjan to warm; probably akin to Lith. virti to cook, boil; or perhaps to Skr. gharma heat, OL. formus warm. ??? … The Collaborative International Dictionary of English
Warm-up — auch: Warm|up 〈[wɔ:mʌ̣p] n. 15〉 oV Warming up 1. 〈Sp.〉 1.1 Phase kurz vor einem Autorennen, die zum Warmlaufenlassen der Motoren dient 1.2 Phase des Warmlaufens bei Sprintern, Fußballern u. a. 2. 〈TV〉 einleitender Teil eines Werbespots od. einer… … Universal-Lexikon
warm up — {v.} 1. To reheat cooked food. * /Mr. Jones was so late that his dinner got cold; his wife had to warm it up./ * /When the children had left for school, their mother warmed up the breakfast coffee./ 2. To become friendly or interested. * /It… … Dictionary of American idioms
warm up — {v.} 1. To reheat cooked food. * /Mr. Jones was so late that his dinner got cold; his wife had to warm it up./ * /When the children had left for school, their mother warmed up the breakfast coffee./ 2. To become friendly or interested. * /It… … Dictionary of American idioms
warm-up — warm up1 n 1.) a set of gentle exercises you do to prepare your body for dancing, sport etc →warm up at ↑warm2 2.) warm ups AmE informal clothes that you wear when you are doing exercises to prepare your body for playing a sport or dancing… … Dictionary of contemporary English
Warm — is normally used as a subjective measure of temperature, commonly used to describe a comfortable temperature. It is strongly associated with hot, and its antonym is cool. For the AM radio station, see WARM AM.For example, warm water is often… … Wikipedia
warm — Adj std. (9. Jh., irwarmen 8. Jh.), mhd. warm, ahd. warm, as. warm Stammwort. Aus g. * warma Adj. warm , auch in anord. varmr, ae. wearm, afr. warm, gt. in warmjan wärmen . Nur germanische Adjektivbildung zu lit. vìrti, akslav. vĭrěti sieden,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache