-
1 verslijten
2 [doorbrengen] spend3 [+ voor] [houden voor] take someone for♦voorbeelden:iets vlug verslijten • go through something fast1 [slijten] wear out/away -
2 verslijten
1 [doen slijten] user2 [+ voor][houden voor] prendre (pour)♦voorbeelden:2 hij werd daar voor gek versleten • là-bas, on l'a pris pour un fou1 [slijten] s'user -
3 verslijten
стоптать; сбить; убить; сработаться; стоптаться; стоптанный; отработавший своё; облезлый;) обтрёпанный; стёртый; потёртый; избитый; отъездивший своё; отлетавший своё; готовый на слом* * **1) изнашивать2) (z) изнашиваться, стираться3)de tijd verslíjten — терять время
* * *гл.общ. изнашивать, изнашиваться, тратить, портиться, растрачивать, стираться -
4 verslijten
I.sich abnutzenII.verschleißen -
5 verslijten
v. wear, wear out, outwear, wear down, abrade, fray, fray through -
6 verslijten
• to become worn• to wear• to wear out -
7 verslijten
yıpratmak [-ır] v -
8 verslijten>
износить; сносить; стоптать; сбить; убить; износиться; сработаться; сноситься; стоптаться; сбиться; обтрепаться; сработаться versleete.OVT.imp. versletenm.OVT.imp. heeft versleten VTT.pref. -
9 iets vlug verslijten
iets vlug verslijtenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iets vlug verslijten
-
10 de tijd verslijten
-
11 p.p. îò verslijten
gener. versleten -
12 versleten
изношенный; перен. избитый, банальный* * *прил.1) общ. p.p. îò verslijten, изношенный, избитый2) перен. поношенный -
13 изнашивать
v -
14 изнашиваться
vgener. afslijten, slijten, uitslijten, verslijten -
15 портиться
vgener. bederven, ontzetten, verderven, verworden, rotten, verslijten -
16 расточать время
vgener. de tijd verslijten -
17 растрачивать
vgener. (накопленное) opsouperen, doorbrengen, opeten (капитал), verdonkeremanen, verkwanselen (время, талант и т.п.), verpatsen (время, талант и т.п.), verslingeren, opteren, verbroddelen, verduisteren, verknoeien, vermorsen, verslijten -
18 стираться
vgener. verbleken (из памяти), afslijten, verslijten, vervagen -
19 тратить
vgener. besteden, verlopen, verslijten, zoekmaken (деньги, время), (iets) te grabbel gooien, spanderen, spenderen, spillen, uitgeven, verbruiken, verspillen -
20 aflopen
1 [weglopen] s'éloigner (de)2 [+ op][zich haastig begeven naar] se hâter d'aller (vers)4 [m.b.t. wekkers] sonner5 [wegstromen] s'écouler (de)7 [zich naar beneden uitstrekken] être en pente8 [ergens afgaan] se détacher (de)♦voorbeelden:1 niet van je plaats aflopen! • ne quitte pas ta place!de afgelopen nacht • la nuit dernièregoed aflopen • bien se terminerslecht aflopen • mal tournerhet loopt af met hem • sa fin approchehoe is het met die zaak afgelopen? • comment s'est terminée cette affaire?7 de rivier loopt hier sterk af • ici, la rivière a une forte penteeen aflopende weg • un chemin qui descendII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 [doorlopen] parcourir♦voorbeelden:2 in hoeveel tijd kan men die afstand aflopen? • combien de temps faut-il pour parcourir cette distance?
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schuh — Der Schuh hatte früher eine große Bedeutung in der Brautwerbung (vgl. ›Aschenputtel‹; ›Thidrekssaga‹, Kapitel 61; ›König Rother‹): damit in Verbindung steht wohl noch die schwäbische Sitte des Schuhweintrinkens, bei der am Hochzeitstag die… … Das Wörterbuch der Idiome
Narrenschuhe — 1. Es muss ein ieder ein par narren schuch zerreissen, zerreisst er nit mehr. – Franck, I, 84a; Gruter, I, 371; Egenolff, 343b; Petri, II, 288; Henisch, 187, 37; Latendorf II, 13; Schottel, 1143b; Eiselein, 489; Simrock, 7335; Körte, 3160; Braun … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Welt — 1. A Wearelt as trinj üsch n Hingsthaad, man egh üschen Pankuuk. – Johansen, 29. Die Welt ist rund wie ein Pferdekopf, aber nicht wie ein Pfannkuchen. 2. Ade Welt, du bist mir langweilig, ich gehe ins Kloster. – Klosterspiegel, 24, 16. 3. Ade… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon