-
1 bewegen
bewegen12 〈 figuurlijk〉roeren, bewegen ⇒ treffen, ontroeren♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————bewegen2 -
2 einen Stein setzen
een steen verplaatsen, een zet doen————————een steen, stuk verplaatsen, een zet doen -
3 fortbewegen
fortbewegen -
4 hineinversetzen
-
5 verlagern
verlagern -
6 verlegen
-
7 verschieben
verschieben1 verschuiven ⇒ verplaatsen, verzetten♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 was du heute kannst besorgen, das verschiebe nicht auf morgen • laat nimmer iets tot morgen staan, wat nog voor heden kan gedaan -
8 Lage
Lage〈v.; Lage, Lagen〉1 toestand, situatie, staat ⇒ omstandigheden2 ligging, positie3 houding, stand, positie♦voorbeelden:ich befinde mich in der glücklichen Lage • ik verkeer in de gelukkige omstandigheidich bin nicht in der Lage zu bezahlen • ik ben niet in staat (om) te betalenich sehe mich nicht in der Lage • ik ben, acht mij niet in staatjemanden in die Lage versetzen • iemand in staat stellensich in jemandes Lage versetzen • zich in iemands situatie verplaatsennach Lage der Dinge • volgens de stand van zaken, naar omstandighedenin bester Lage • zeer goed gelegen, op zeer goede standin höheren Lagen • op grote(re) hoogte(n)3 etwas in die richtige Lage bringen • iets in de juiste houding, stand, positie brengen4 eine Lage Papier, Watte • een laag papier, watten -
9 Stein
〈m.; Stein(e)s, Steine〉2 pit, steen♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 das könnte einen Stein erbarmen, erweichen • dat zou een stenen hart kunnen vermurwen3 einen Stein schlagen • een stuk, steen slaaneinen Stein setzen • een steen, stuk verplaatsen, een zet doen¶ 〈 informeel〉 bei jemandem einen Stein im Brett haben • bij iemand een wit voetje hebben, bij iemand in de gunst staan〈 spreekwoord〉 wer im Glashaus sitzt, darf andere nicht mit Steinen bewerfen • wie in een glazen huis woont, moet niet met stenen gooien -
10 Stelle
Stelle〈v.; Stelle, Stellen〉1 plaats, plek♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 eine weiche Stelle • een tere, zwakke plekan dieser Stelle • op deze plaatsan deiner Stelle • in jouw plaatsan passender, unpassender Stelle • op het juiste, verkeerde ogenblikan jemandes Stelle treten • in de plaats van iemand komenich möchte nicht an deiner Stelle sein • ik zou niet in jouw schoenen willen staanetwas an die Stelle von etwas setzen • iets vervangen door ietsan Stelle, anstelle von • in plaats vanauf der Stelle • onmiddellijk, meteenauf der Stelle tot • op slag dood〈 informeel〉 auf der Stelle treten • (a) de pas markeren; 〈 (b) figuurlijk〉 een pas op de plaats makenetwas von der Stelle bewegen, rücken • iets verplaatsen, van zijn plaats krijgen〈 figuurlijk〉 nicht von der Stelle kommen • niet opschieten, niet vooruitkomensich nicht von der Stelle rühren • geen voet (kunnen) verzettennicht von der Stelle weichen • van geen wijken weteneine Stelle antreten • in functie, dienst treden -
11 einfühlsam
einfühlsam1 zich kunnende verplaatsen, inleven (in) -
12 einleben
-
13 etwas von der Stelle bewegen
etwas von der Stelle bewegenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas von der Stelle bewegen
-
14 fortrücken
-
15 hineindenken
hineindenken, sich -
16 setzen
setzen♦voorbeelden:1 hoch setzen • hoog, veel inzetten¶ setzen! • (gaan) zitten!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 zetten, stellen, plaatsen ⇒ oprichten; vestigen; brengen♦voorbeelden:〈 sport en spel〉 einen Stein setzen • een steen verplaatsen, een zet doenden Stuhl an den Tisch setzen • de stoel bij de tafel zetten, schuivenzwei Dinge zueinander in Beziehung setzen • twee dingen met elkaar in verband brengenetwas in Brand setzen • iets in brand stekenetwas in Kraft setzen • iets in werking stelleneinen Text in Musik, in Noten setzen • een tekst op muziek, op noten zettenjemanden über einen andern setzen • iemand boven iemand anders plaatsenjemanden über den Fluss setzen • iemand de rivier overzetten(zu einem Verbrechen) eine hohe Strafe setzen • (op een misdaad) een zware straf stellenjemandem etwas als Aufgabe setzen • iemand iets tot taak stellenSalat setzen • sla uitzetten〈 informeel〉 gleich setzt es (et)was! • dadelijk zwaait er wat!1 gaan zitten, plaatsnemen2 zich plaatsen, zich zetten3 bezinken, neerslaan5 〈 aardrijkskunde〉zich zetten, inklinken♦voorbeelden:bitte, setzen Sie sich! • gaat u zitten!sich aufrecht, gerade setzen • rechtop gaan zittensich bequem setzen • er gemakkelijk bij gaan zittensich ans Fenster setzen • aan, bij het raam gaan zittensich aufs Rad setzen • op zijn fiets stappensich zu jemandem setzen • bij iemand gaan, komen zittensich auf eine andere Fahrbahn setzen • van rijstrook wisselen————————setzen!(gaan) zitten! -
17 sich in jemandes Lage versetzen
sich in jemandes Lage versetzenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > sich in jemandes Lage versetzen
-
18 umlagern
-
19 umsetzen
umsetzen -
20 umstellen
umstellen11 omschakelen ⇒ overschakelen, -gaan, -stappenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verplaatsen ⇒ verzetten, van plaats verwisselen, omzetten1 (zich) omschakelen ⇒ zich aanpassen, overschakelen, switchen————————umstellen2
- 1
- 2