-
1 come down upon
vernederen,straffen,de les lezen -
2 kowtow
n. door het stof gaan, zich vernederen--------v. door het stof gaan, zich vernederenkowtow1————————〈 werkwoord〉 -
3 abase
v. vernederen, verlagen -
4 cringe
v. terugdeinzen, terugspringen, inkrimpen; zich vernederen[ krindzj]1 ineenkrimpen ⇒ terugdeinzen, terugschrikken♦voorbeelden: -
5 debase
-
6 degrade
v. kleineren, vernederen[ digreed]1 degenereren ⇒ ontaarden, verwilderenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 degraderen ⇒ achteruit/terugzetten♦voorbeelden: -
7 demean
v. verlagen, vernederen; gedragen[ dimmie:n]♦voorbeelden:such language demeans you • dergelijke taal is beneden je waardigheid -
8 grovel
v. kruipen; zich vernederen, zich verlagen; voor iemand kruipen[ grovl] 〈 Brits-Engels grovelled〉♦voorbeelden: -
9 humble
adj. arm; bescheiden, nederig; armoedig; pover--------v. vernederen, neerhalen, neerslachtig makenhumble1[ humbl] 〈bijvoeglijk naamwoord; humbly〉♦voorbeelden:of humble birth • van nederige/lage afkomstmy humble opinion • mijn bescheiden mening¶ eat humble pie • een toontje lager zingen, inbinden————————humble2〈 werkwoord〉 -
10 humiliate
v. vernederen[ hjoe:millie▪eet] 〈zelfstandig naamwoord: humiliation〉 -
11 stoop
n. veranda; vooroverbuigen, gebukte houding--------v. zich bukken, voorover buigenstoop1[ stoe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 ronde rug ⇒ kromme/gebogen rug————————stoop2♦voorbeelden:stoop to folly • zich tot onbezonnenheden verlagenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 buigen♦voorbeelden: -
12 condescend
v. je zelfrespekt verliezen; je laten vernederen[ kondissend]1 zich verlagen ⇒ zich lenen, zich verwaardigen2 neerbuigend/uit de hoogte doen ⇒ neerkijken♦voorbeelden:1 the prime minister condescended to open the new factory • de premier was zo goed/vriendelijk de nieuwe fabriek te openenhe condescended to take bribes • hij verlaagde zich tot het aannemen van steekpenningen -
13 crawl
n. slakkegang; crawl (slag) (betr. zwemmen)--------v. kruipen; zich vernederencrawl1[ kro:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————crawl2〈 werkwoord〉1 kruipen ⇒ sluipen, moeizaam vooruitkomen3 kippenvel hebben ⇒ rillen, huiveren4 kruipen ⇒ kruiperig doen/zijn, slijmen♦voorbeelden: -
14 disparage
v. kleineren, geringschatten[ dispæridzj] 〈zelfstandig naamwoord: disparagement〉1 kleineren ⇒ geringschatten, verachtelijk spreken over2 in diskrediet brengen ⇒ verdacht maken, vernederen -
15 flatten
v. plat maken; afvlakken[ flætn]3 flauw worden ⇒ dof/mat worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 flauw(er) maken ⇒ dof/mat maken♦voorbeelden: -
16 lower oneself
-
17 lower
adj. lager; onderst--------n. duisternis--------v. lager maken, zachter maken; verminderen, minder maken; kleiner maken; devalueren; kleiner worden; kleineren; beledigen; verdrietig maken; kwaad zijnlower1[ looə] 〈bijvoeglijk naamwoord; vergrotende trap van low〉1 → low low/2 lager (gelegen) ⇒ onder-; van lage(r) orde♦voorbeelden:lower deck • benedendeklower jaw • onderkaak〈 drukwezen〉 lower case • onderkast, kleine letter(s)————————lower21 afnemen ⇒ minder worden, dalen, zakken2 → lour lour/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
18 make light of
-
19 put down
neerzetten, neerleggen; noteren, opschrijven; landen (v. vliegtuig); onderdrukken (opstand); (dier) uit zijn lijden helpen; afzetten (passagiers); kleinerenput down, 〈in betekenis II 5 ook〉 put awayII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 put someone down as/for • iemand houden voor/beschouwen alsput a boy down for Eton • een jongen laten inschrijven voor Etonput someone down for £2 • iemand noteren voor £2 〈 bij collecte〉put it down to my account • zet het maar op mijn rekening -
20 stoop to conquer
- 1
- 2