-
1 dégoûter
degutev1) anwidern2) (fam) anekeln, être dégoûté par sich ekeln vordégoûterdégoûter [degute] <1>1 nourriture, odeur anekeln2 (ôter l'envie de) Beispiel: dégoûter quelqu'un es jemandem verleiden; Beispiel: dégoûter quelqu'un du sport jdm den Sport verleidenBeispiel: se dégoûter de quelqu'un/quelque chose jdn/etwas leid sein/werden -
2 détourner
détourner [deetoernee]♦voorbeelden:1. v1) omleiden2) kapen5) verduisteren6) verleiden2. se détournerv -
3 séduire
-
4 tenter
tenter [tãtee]〈 werkwoord〉1 proberen ⇒ beproeven, ondernemen, wagen♦voorbeelden:tenter le tout pour le tout • alles op alles zettententer de faire qc. • proberen iets te doen→ diablese laisser tenter par qc. • bezwijken voor de verleidingv1) proberen2) aantrekken3) verleiden -
5 aller
aller1 [aalee]〈m.〉♦voorbeelden:je ne fais qu'un aller et retour de la maison au boulanger • ik loop even naar de bakkerà l'aller • op de heenweg, heenreis————————aller2 [aalee]2 functioneren ⇒ lopen, gaan3 passen ⇒ staan, samengaan♦voorbeelden:se laisser aller • zichzelf verwaarlozen, zich laten gaan, de moed verliezense laisser aller à la joie • zich overgeven aan vreugdese laisser aller à critiquer qn. • zich ertoe laten verleiden iemand te bekritiserenaller et venir • heen en weer lopen, gaan en komentout va bien • alles is in orde, okayaller devant • voorgaanil ira loin • hij zal het ver schoppenaller à son travail • naar zijn werk gaanaller à vélo, à bicyclette • fietsenaller à pied • (gaan) lopenaller aux renseignements • op inlichtingen uitgaanaller chez qn. • iemand een bezoek brengenaller chez le coiffeur • naar de kapper gaanaller contre • ingaan tegenaller de soi, sans dire • vanzelf sprekenaller en avant • vooruit gaanaller en bateau • varenaller en voiture, en train • met de auto, de trein gaanaller en France • naar Frankrijk gaanil est allé jusqu'à lui dire que • hij heeft hem zelfs gezegd datallons, allons! • kom kom, kop op!, ben je mal!allez, allez • kom, kom, zeg, zegallons donc, ce n'est pas vrai! • och kom, dat is niet waar!allez donc! • kom nou! 〈 ongeloof〉allez! • schiet op!, hup!allez, Michèle, dis-moi • toe, Michèle, zeg me nou eensva donc! • ga nou!je suis raisonnable, va • ik doe heus geen gekke dingenà la va comme je te pousse • met de Franse slag→ avant2 ça va? • (hoe) gaat het?ça ne va pas? • is er iets?, gaat het niet?ça ne va pas trop mal • ik mag niet mopperença peut aller • het kan ermee door〈 informeel〉 ça va pas, (la tête)? • ben je niet goed snik?comment allez-vous? ça va, merci • hoe maakt u het? goed, dank u〈 onpersoonlijk〉 il en va de cette affaire comme de l'autre • met deze zaak gaat het net zo als met die anderequ'est-ce qui ne va pas? • wat is er?, scheelt er iets aan?il y a quelque chose qui ne va pas • er is iets misaller bien • goed gaan, het goed makenaller mal • slecht gaan, het slecht makenle poste de radio va mal • de radio doet het niet goedvas-y, allez-y • ga erheen, doe het maar, vooruit maar, ga je gangallons-y • laten we gaan, laten we beginnen, kom, vooruit〈 sport en spel〉 vas-y, Robert! • hup, Rob!ça y allait! • dat ging er vrolijk aan toe!vous y allez un peu fort • nu overdrijf je een beetjecomme vous y allez! • kalm aan een beetje!il y est allé de sa chanson • hij heeft een liedje ten beste gegevenil a dû y aller de sa bourse • hij heeft moeten dokken3 ça vous va? • schikt u dat?ça me va • goed, okayest-ce que cette robe me va? • staat die jurk me?aller bien ensemble • goed bij elkaar passenla clef ne va pas à la serrure • die sleutel past niet in het slotelle allait tout avouer lorsque • ze zou net alles bekennen, toenn'allez surtout pas croire que • denk vooral niet datpourvu qu'il n'aille pas se faire prendre • als hij maar niet gepakt wordtn'allez pas vous imaginer que • verbeeld je maar niet datva savoir!, allez donc savoir! • wie zal het zeggen?va pour la Corse, cette année • nou goed dan, (we gaan) dit jaar naar Corsicaaller sur ses 40 ans • tegen de 40 lopen1 weggaan2 verdwijnen ⇒ verstrijken, sterven♦voorbeelden:1. m1) heenreis2) enkele reis [openbaar vervoer]2. v1) gaan, lopen2) reizen3) vertrekken5) het (goed, slecht) maken6) functioneren7) passen, goed staan, samengaan8) zullen, gaan3. s'en allerv1) weggaan2) verdwijnen3) zullen, gaan -
6 déshonorer
déshonorer [deezonnorree]1 onteren ⇒ schenden, schandelijk bejegenen, in diskrediet brengen♦voorbeelden:v1) onteren, te schande maken2) verkrachten3) ontsieren -
7 gagner
gagner [gaanjee]2 winnen♦voorbeelden:gagner de quoi vivre • in zijn levensonderhoud kunnen voorzien3 y gagner • erop vooruitgaan, in iemands voordeel zijnil gagne à être connu • als je hem beter leert kennen, valt hij best meeon ne gagne rien à attendre • wachten helpt niet veelc'est toujours ça de gagné! • dat is alvast meegenomen!gagner en qualité • beter van kwaliteit zijn, wordengagner en profondeur • veel dieper, veel verder gaanla mer gagne sur la côte • de zee wint terrein op de kustII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 verkrijgen ⇒ verwerven, winnen4 bereiken ⇒ gaan naar, reiken tot5 zich meester maken van ⇒ bevangen, overmannen♦voorbeelden:gagner une maladie contagieuse • een besmettelijke ziekte oplopengagner de la place • ruimte winnengagner qn. à sa cause • iemand voor zijn zaak winnenla faim le gagnait • hij kreeg hongerle froid le gagna • hij werd door kou bevangenle vertige le gagna • hij werd plotseling duizelig♦voorbeelden:se laisser gagner • zich laten overhalen, verleidenv1) verdienen2) winnen4) verkrijgen, behalen5) bereiken, gaan (naar) -
8 laisser
laisser [lessee]3 laten ⇒ laten houden, nalaten, overlaten5 nalaten♦voorbeelden:laisser faire qn. • iemand zijn gang laten gaanlaisser faire, laisser courir • de zaken op hun beloop latenlaisser venir • afwachtenlaisser qn. (tranquille) • iemand met rust latenlaisser qn. à la porte • iemand bij de deur laten staanlaisser qc. de côté • iets weglaten, ergens niet op ingaan, iets laten rustenlaissez • doe geen moeite, maak je geen zorgenil m'a laissé à entendre • hij heeft mij te verstaan gegevenlaisser à désirer • te wensen overlatenlaisser à penser • te denken geven♦voorbeelden:se laisser aller aux larmes • de tranen de vrije loop latense laisser aller à sourire • zich tot een glimlach laten verleidenvin qui se laisse boire • drinkbare wijnje me suis laissé dire • ik meen gehoord te hebbense laisser faire • geen weerstand bieden, met zich laten sollense laisser vivre • zich laten leven, geleefd wordenv1) laten2) achterlaten3) nalaten4) verliezen5) [iemand] laten zitten -
9 porter
porter [portee]♦voorbeelden:porter sur le public • aanslaan bij het publiekII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 dragen ⇒ meevoeren, bij zich hebben, aan, op hebben, drachtig zijn2 brengen (naar) ⇒ (ver)voeren (naar), leggen (op), wenden (naar), drijven (tot)5 bevatten ⇒ hebben, vertonen, bezitten7 vermelden ⇒ doorgeven, inschrijven, noteren♦voorbeelden:porter le deuil • in de rouw zijnmes jambes ne me portent plus • ik kan niet meer op mijn benen staanporter le poids de • de last torsen vanelle porte bien cette toilette • dit toiletje staat haar heel goedporter qn. en triomphe • iemand in triomf op de schouders dragenporter à la poste • postenporter qc. à sa perfection • iets tot in de puntjes verzorgenporter devant le tribunal • voor het gerecht brengenporter en terre • ten grave dragenporter son regard sur • zijn blik laten gaan overporter la conversation sur • het gesprek brengen opporter ses efforts sur • zich helemaal inzetten voorporter son regard vers • zijn blik richten oplivre portant le titre • boek met als titelporter les traces, les marques de • sporen vertonen vanêtre porté à croire que • alle reden hebben om te geloven dattout porte à croire que • alles wijst erop datporter au compte profits et pertes • op de winst-en-verliesrekening boekenporter sur un registre • inschrijven, boeken2 het … maken 〈 gezondheid〉5 zich laten verleiden (tot) ⇒ gaan (tot), komen (tot), zover komen dat♦voorbeelden:3 se porter candidat à • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarse porter garant de • borg staan voorse porter en tête (de) • vooropgaan, vooraan gaan rijdenles regards se portent sur • de blikken richten zich oples soupçons se portent sur lui • de verdenking valt op hem5 se porter aux dernières extrémités • ontzettend kwaad, handtastelijk worden————————v1) steunen (op)6) dragen8) veroorzaken9) tonen10) vertonen, bezitten11) aanzetten (tot)12) vermelden, inschrijven -
10 affrioler
-
11 allécher
-
12 entreprendre
-
13 fauter
-
14 leurrer
leurrer [lurree]1 lokken -
15 se laisser aller à critiquer qn.
se laisser aller à critiquer qn.Dictionnaire français-néerlandais > se laisser aller à critiquer qn.
-
16 se laisser aller à sourire
se laisser aller à sourireDictionnaire français-néerlandais > se laisser aller à sourire
-
17 se laisser gagner
se laisser gagnerzich laten overhalen, verleiden -
18 suborner
См. также в других словарях:
Verleiden — Verleiden, verb. reg. act. leid, d.i. zuwider, unangenehm machen. Einem etwas verleiden. Ein Weiser läßt ihm Gottes Wort nicht verleiden, Sir. 33, 2; wo in den meisten Ausgaben irrig verleiten stehet, welches einen ganz falschen Verstand gewähret … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verleiden — V. (Oberstufe) jmdm. die Freude an etw. nehmen Synonyme: verderben, vergällen, vermiesen (ugs.), versalzen (ugs.) Beispiel: Der Streit mit meinem Mann hat mir den ganzen Tag verleidet. Kollokation: jmdm. den Ausflug verleiden … Extremes Deutsch
verleiden — ↑ leid … Das Herkunftswörterbuch
verleiden — abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich); vergällen; vermiesen; miesmachen (umgangssprachlich); verderben; verekeln; … Universal-Lexikon
verleiden — verderben, vergällen; (ugs.): madigmachen, vergraulen, vermiesen, versalzen, versauern. * * * verleiden:verekeln·vergällen·vergraulen♦umg:vermiesen·miesmachen·madigmachen verleiden→verderben … Das Wörterbuch der Synonyme
verleiden — ver·lei·den; verleidete, hat verleidet; [Vt] jemandem etwas verleiden jemandem den Spaß, die Freude an etwas nehmen … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
verleiden — ver|lei|den; es ist mir alles verleidet … Die deutsche Rechtschreibung
Verleiden — *1. Es ist em verleidet wie chalts Chrut. – Sutermeister, 59. *2. Es ist em verleidet wie de Bättlere d Halbbatze. – Sutermeister, 59. *3. Es ist em verleidet wie Schappelgarn. – Sutermeister, 59 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
abwerben — verleiden; abspenstig machen (umgangssprachlich); ausspannen (umgangssprachlich) * * * ab|wer|ben [ apvɛrbn̩], wirbt ab, warb ab, abgeworben <tr.; hat: durch entsprechende Angebote o. Ä. jmdn. dazu bringen, seine Stelle bei einer Firma, in… … Universal-Lexikon
abspenstig machen — verleiden; abwerben; ausspannen (umgangssprachlich) … Universal-Lexikon
ausspannen — verleiden; abwerben; abspenstig machen (umgangssprachlich); pausieren; relaxen; ausruhen; Pause machen; abspannen; entspannen; (sich) ausrasten (österr.); … Universal-Lexikon