-
1 propager
propager [proppaazĵee]1 propageren ⇒ verbreiden, verspreiden1 zich verbreiden ⇒ zich uitbreiden, meer en meer ingang vinden♦voorbeelden:1. v1) verspreiden2) voortplanten2. se propagerv -
2 circuler
circuler [sierkuulee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 circulez! • doorlopen!, doorrijden!v1) circuleren3) doorrijden, doorlopen -
3 diffuser
diffuser [diefuuzee]♦voorbeelden:diffuser une revue • een tijdschrift in omloop brengenv1) verspreiden2) uitzenden [radio, tv] -
4 répandre
répandre [reepãdr]1 storten ⇒ morsen, gieten2 verbreiden ⇒ verspreiden, uitdragen♦voorbeelden:1 zich verspreiden ⇒ verspreid worden, zich verbreiden♦voorbeelden:1. v1) storten, gieten2) verspreiden2. se répandrev3) veel uitgaan -
5 voler
voler [vollee]♦voorbeelden:voler au vent, en l'air • wapperen in de windvoler dans les bras de qn. • in iemands armen vliegen→ éclatII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bestelen♦voorbeelden:se faire voler • bestolen wordenv1) vliegen3) (ont) stelen4) bestelen, oplichten -
6 universaliser
universaliser [uunieversaaliezee]1 algemeen verbreiden ⇒ alom verspreiden, tot gemeengoed maken1 zich algemeen verbreiden ⇒ algemeen, gemeengoed worden -
7 généraliser
généraliser [zĵeeneeraaliezee]♦voorbeelden:1 algemeen worden ⇒ zich algemeen uitbreiden, zich overal verspreiden, overal om zich heen grijpen ⇒ 〈 medisch〉 zich uitzaaienv -
8 exhaler
exhaler [egzaalee] -
9 répartir
répartir [reepaartier]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский