-
1 to sediment
uitzakken -
2 bag
n. zak; tas; handtas; koffer; beurs; notitieboek; wild op jacht meegenomen; uier (bij een koe, schaap, enz.); oogwal (veroorzaakt door gebrek aan slaap of vermoeidheid); honk, een van de vier honken bij honkbal (Honkbal); kleine hoeveelheid illegale drugs (Slang); lelijke vrouw (Slang)--------v. in zak, jas, koffer; doen; vangen (bij de jacht); te pakken krijgen; aanhouden, arresterenbag1[ bæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 zak ⇒ tas, koffer3 zakvormig voorwerp/lichaamsdeel♦voorbeelden:bags of room • plaats genoeg→ diplomatic diplomatic/————————bag2〈 bagged〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen zwellen/uitpuilen/uitzakken♦voorbeelden: -
3 bagged
adj. in tas gedaan; doet zwellen of uitzakken -
4 cystocele
n. blaasbreuk, uitzakken of uitpuilen v.d. urine blaas (in geneeskunde) -
5 to bulge
bol staanuitpuilenuitstaanuitstulpenuitzakken -
6 to deposit
afzettenbezinkenneerslaanuitzakken -
7 to sag
buikendoorzakkenuitzakkenzakken -
8 to settle
afwikkelenbezinkenregelenuitzakkenvereffenenverrekenenvoldoen
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский