-
1 dwell on
uitweiden over (iets) -
2 dwell upon
uitweiden over (iets) -
3 spread oneself
uitweiden (over), uitpakken, er veel geld/moeite aan besteden, er veel tegenaan gooien -
4 elaborate
adj. volmaakt; goed ontworpen--------v. bewerken, verbeteren, perfektionerenelaborate1[ ilæbrət] 〈bijvoeglijk naamwoord; elaborateness〉1 gedetailleerd ⇒ uitgebreid, uitvoerig————————elaborate2[ ilæbəreet]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in detail uitwerken ⇒ uitvoerig behandelen, uitweiden over -
5 enlarge
v. vergroten, uitbreiden[ inla:dzj]1 groeien ⇒ groter worden, zich uitbreiden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 expatiate
-
7 amplify
v. versterken; verhogen; toevoegen[ æmpliffaj] 〈amplified; zelfstandig naamwoord: amplification〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 uitbreiden ⇒ aanvullen, toelichten -
8 digress
-
9 dilate (up)on
dilate (up)on -
10 dilate
v. uitzetten, een verschil verwijden[ dajleet] 〈zelfstandig naamwoord: dilation〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 divagate
-
12 dwell
-
13 enlarge (up)on a subject
enlarge (up)on a subject -
14 expand on something
expand on something -
15 expand
v. uitbreiden, groeien; groter worden[ ikspænd]1 opengaan ⇒ zich ontplooien/ontvouwen4 zich uitbreiden ⇒ zich ontwikkelen, uitgroeien♦voorbeelden:2 the girl did not expand soon in her new surroundings • het meisje kwam niet gauw los in haar nieuwe omgevingII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 spreiden ⇒ ontplooien, ontvouwen♦voorbeelden: -
16 forth
adv. vooruit, voort; verder; enz. (en zo voort); eruit[ fo:θ] 〈 voornamelijk in verbindingen〉♦voorbeelden:¶ hold forth • uitweiden, orerenback and forth • heen en weerand so forth • enzovoort(s)from that day forth • van die dag af -
17 hold forth
-
18 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
19 stretch a point
-
20 enlarge on a point
zich uitweiden over een bepaald punt
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский