-
1 débarrasser
débarrasser [deebaaraasee]1 opruimen3 afruimen♦voorbeelden:débarrasser qn. de son argent • iemand zijn geld afhandig maken→ plancher1 zich ontdoen (van) ⇒ uittrekken, uitdoen♦voorbeelden:1 se débarrasser d' une affaire • een zaak afschuiven, afstotendébarrassez-vous • wilt u uw jas niet uitdoen?1. v1) opruimen3) afruimen2. se débarrasser (de)vzich ontdoen (van), uittrekken -
2 déshabiller
déshabiller [deezaabiejee]♦voorbeelden:1 zich uitkleden ⇒ z'n kleren uittrekken, z'n jas (enz.) uitdoen1. vuitkleden, ontkleden2. se déshabillervzich uitkleden, z'n kleren uittrekken -
3 enlever
enlever [ãlvee]1 wegnemen ⇒ weghalen, verwijderen2 uittrekken ⇒ uitdoen, afzetten9 optillen♦voorbeelden:cela m'enlève un poids de la conscience • dat is een pak van mijn hartenlever la victoire • de overwinning behalen→ pain1. v1) wegnemen2) uittrekken, uitdoen3) ophalen4) wegnemen5) ontvoeren9) optillen2. s'enlevervverdwijnen [vlek] -
4 extraction
extraction [ekstraaksjõ]〈v.〉1 winning ⇒ (op)delving, opgraving, uithaling♦voorbeelden:f1) winning, delving2) (het) uittrekken [tand] -
5 ôter
ôter [ootee]2 uittrekken ⇒ uitdoen, afdoen♦voorbeelden:ôter qc. à qn. • iets van iemand afpakkencette affaire n'ôte rien à son mérite • deze zaak doet volstrekt geen afbreuk aan zijn verdiensteje ne peux m'ôter de l'idée que • ik kan me maar niet uit het hoofd zetten dat♦voorbeelden:¶ ôte-toi de là, de devant moi! • scheer je weg!v1) wegnemen2) uittrekken3) verwijderen -
6 quitter
quitter [kietee]3 loslaten♦voorbeelden:je vous quitte • ik ga er vandoorne quittez pas • blijf aan de lijnv1) verlaten, weggaan2) uittrekken [kleding]3) loslaten -
7 déchausser
déchausser [deesĵoosee] -
8 déculotter
déculotter [deekuulottee] -
9 arracher
arracher [aaraasĵee]1 trekken ⇒ uittrekken, losrukken2 ont-, wegrukken ⇒ halen (uit), losmaken (van)3 wegkrijgen ⇒ wegjagen, weghalen♦voorbeelden:un obus lui a arraché le bras • een granaat heeft zijn arm afgeruktarracher les mauvaises herbes • het onkruid wiedenarracher les pommes de terre • de aardappelen rooienarracher les yeux à qn. • iemand de ogen uitkrabbenarracher qn. au sommeil • iemand uit zijn slaap rukken♦voorbeelden:1 s'arracher qn., qc. • vechten om iemand, ietson se l'arrache • hij, zij is zeer gewild gezelschaps'arracher les yeux • elkaar de ogen uitkrabben1. v1) (uit)trekken, losrukken2) ontrukken, halen (uit)3) weghalen2. s'arracherv1) vechten (om) -
10 extraire
extraire [ekstrer]3 〈chirurgie; vreemd lichaam〉 verwijderen (uit) ⇒ eruit halen ⇒ 〈 tand〉 trekken ⇒ 〈 wetenschappelijk〉 extraherenv1) trekken (uit), delven3) verwij-deren (uit) [medisch]4) trekken [tand]5) ontfutselen [geheim] -
11 tirer
tirer [tieree]1 schieten3 zwemen (naar) ⇒ gaan (naar), neigen (naar)♦voorbeelden:tirer dans le tas • lukraak op een groep mensen inschietentirer sur sa pipe • aan zijn pijp trekken4 journal qui tire à trente mille • krant die een oplage heeft van 30.000 exemplarenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 trekken (aan) ⇒ optrekken, naar beneden trekken, aantrekken2 halen (uit) ⇒ (uit)trekken, onttrekken, tappen3 (af)schieten ⇒ afvuren, neerschieten4 (af)drukken ⇒ afbeelden, tekenen♦voorbeelden:tirer l'échelle • de ladder wegtrekkentirer la jambe • met zijn been trekkentirer sa jupe • zijn rok gladtrekkentirer du métal en fils • draadtrekkentirer un navire • een boot slepentirer les rideaux • de gordijnen opentrekken, dichttrekkentirer la sonnette • aan de bel trekkentirer les yeux • vermoeiend voor het gezicht zijntirer un texte à soi • een tekst ten eigen voordele uitleggentirer la porte sur soi • de deur achter zich dicht trekkentirer le couteau • het mes trekkentirer vengeance • zich wrekentirer du vin • wijn uit het vat halenon ne peut rien en tirer • hij laat niets losil n'y a pas grand-chose à en tirer, on ne peut rien en tirer • er valt niet veel met hem te beginnentirer des larmes à qn. • iemand aan het huilen makentirer de l'argent de qn. • iemand geld aftroggelentirer son origine, sa source de • afstammen van, komen uittirer argument de qc. • iets als reden aanvoerentirer vanité de qc. • ergens trots op zijntirer argent de tout • overal geld uit slaantirer de l'huile des olives • olie uit olijven persentirer sur qn., sur le compte de qn. • een wissel op iemand trekkentirer un plan • een plan ontwerpentirer un livre à 2000 exemplaires • 2000 exemplaren van een boek drukken→ affaire, arme, boue, cheval, clair, diable, épine, épingle, langue, longueur, plan, poudre, ver, vin♦voorbeelden:1 s'en tirer • zich eruit redden, zich er doorheen slaan, het er zonder kleerscheuren afbrengens'en tirer avec deux mois de prison • er met twee maanden gevangenis vanaf komens'en tirer à bon compte • er makkelijk vanaf komen————————tirer (la boule)v1) (af)schieten, afvuren5) halen (uit), uittrekken6) afdrukken -
12 veste
veste [vest]〈v.〉1 jasje♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 retourner sa veste • van mening, partij veranderenf -
13 arrachage
-
14 débotter
-
15 déganter
déganter [deegãtee] -
16 dépouiller
dépouiller [deepoejee]2 onderzoeken ⇒ uitpluizen, nauwkeurig bestuderen4 ontdoen van ⇒ uittrekken, afdoen♦voorbeelden:→ hommedépouiller un livre • een uittreksel maken van een boekdépouiller un scrutin • de stemmen tellen♦voorbeelden:le serpent se dépouille • de slang vervelt -
17 dessaler
dessaler [deesaalee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 ontzouten ⇒ minder zout maken, het zout onttrekken aan♦voorbeelden: -
18 extirper
extirper [ekstierpee]〈 werkwoord〉4 〈+ de; iemand, iets〉 met moeite halen (uit) ⇒ met moeite verkrijgen ⇒ 〈 inlichting〉 ontlokken ⇒ 〈 geheim〉 ontfutselen, uitlokken♦voorbeelden: -
19 mettre des harengs à dessaler
mettre des harengs à dessalerDictionnaire français-néerlandais > mettre des harengs à dessaler
-
20 rallongement
rallongement [raalõzĵmã]〈m.〉
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Adam — Den alten Adam ausziehen (auch ersäufen): ein neuer Mensch werden. In seinen Briefen (Röm 6, 6; Eph 4, 22; Kol 3,9) spricht der Apostel Paulus von dem ›alten Menschen‹ als dem Urheber der Sünde und des Todes und dem ›neuen Menschen‹, d.h. dem in… … Das Wörterbuch der Idiome
Schlafittchen — Jemanden beim Schlafittchen kriegen (auch packen, nehmen, halten): jemanden am Kragen oder Rockzipfel packen, ihn festhalten, erwischen; auch: ihn derb zurechtweisen. Die Herkunft ist nicht ganz sicher geklärt. M. Richey deutete 1743 in seinem… … Das Wörterbuch der Idiome
Haar — 1. An einem Haar zieht man mich hin, wo ich gern bin. – Körte, 2504. 2. Auch ein Haar hat seinen Schatten. – Eiselein, 266; Simrock, 4151. Böhm.: I vlas má svůj stín. (Čelakovsky, 284.) Lat.: Etiam capillus unus habet umbram suam. (Eiselein,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schamhütlein — 1. Man muss das Schamhütlein ablegen, wenn man zu etwas kommen will. Böhm.: Ostýchavost nepřítel žinosti i zmužilosti. (Čelakovsky, 121.) Frz.: Que honte ne vous fasse point dommage. (Lendroy, 873.) Holl.: Die wat hebben wil, moet de scham… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon