-
1 ausbreiten
ausbreiten1 uitbreiden ⇒ uitspreiden, uitstrekken4 verbreiden, verspreiden♦voorbeelden:1 zich uit-, verbreiden ⇒ zich uit-, verspreiden3 〈 pejoratief〉uitweiden, breedvoerig behandelen♦voorbeelden: -
2 fächern
fächern♦voorbeelden: -
3 auslegen
-
4 ausspannen
ausspannenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 uitrusten, zich ontspannen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 einen Pflug, einen Wagen ausspannen • een ploeg, een wagen afspanneneinen Bogen aus der Schreibmaschine ausspannen • een blad uit de schrijfmachine nemen -
5 überdecken
überdecken1————————überdecken2
См. также в других словарях:
uitspreiden — bradi … Woordenlijst Sranan