-
1 uitpraten
♦voorbeelden:1 iemand laten uitpraten • let someone finish, hear someone outhij liet haar niet uitpraten • he cut her short/interrupted herdaar raakt hij nooit over uitgepraat • he never tires of talking about ituitgepraat zijn • have nothing more to say/discussII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tot een oplossing brengen] talk out/over ⇒ have out♦voorbeelden:1 we moeten het uitpraten • we'll have to talk this out/overhet met iemand uitpraten • have it out with someone -
2 uitpraten
1 [ten einde praten] parler jusqu'au bout♦voorbeelden:1 iemand laten uitpraten • laisser finir qn.niet uitgepraat raken over een onderwerp • être intarissable sur un sujetuitgepraat zijn • 〈 niets meer weten te zeggen〉 n'avoir plus rien à dire; 〈 niet meer meetellen〉 n'être plus dans la courseII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [tot een oplossing brengen] régler (par la discussion)♦voorbeelden:het is uitgepraat • c'est réglé -
3 uitpraten
договорить; объясниться; выяснить отношения* * *гл.общ. высказывать, высказываться -
4 iemand laten uitpraten
iemand laten uitpratenlaisser finir qn. -
5 het met iemand uitpraten
het met iemand uitpratenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het met iemand uitpraten
-
6 hij liet haar niet uitpraten
hij liet haar niet uitpratenhe cut her short/interrupted herVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij liet haar niet uitpraten
-
7 iemand laten uitpraten
iemand laten uitpratenlet someone finish, hear someone outVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand laten uitpraten
-
8 we moeten het uitpraten
we moeten het uitpratenwe'll have to talk this out/overVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > we moeten het uitpraten
-
9 высказывать
vgener. uitbrengen (чувства), uitpraten, uitspreken, opperen, uiten, uitkramen -
10 высказываться
vgener. uitpraten, voor de draad komen, zich uiten, zich uitlaten (over-î) -
11 uitspreken
2 [uiten] exprimer3 [uitpraten] finir (sa phrase)♦voorbeelden:hoe moet je dit woord uitspreken? • comment faut-il prononcer ce mot?zijn woorden onduidelijk uitspreken • manger ses motsalle eigennamen verkeerd uitspreken • écorcher tous les noms propreseen oordeel uitspreken • exprimer un jugement3 iemand laten uitspreken • laisser finir qn.II 〈wederkerend werkwoord; zich uitspreken〉1 [zich verklaren] se prononcer (en faveur de qc., contre qc.) -
12 uitspreken
♦voorbeelden:1 hoe moet je dit woord uitspreken? • how do you pronounce this word?2 een rede uitspreken • deliver/give a speechzijn veto over iets uitspreken • put a veto on something, veto somethingzijn waardering uitspreken • express one's appreciationII 〈wederkerend werkwoord; zich uitspreken〉♦voorbeelden:1 zich openlijk uitspreken tegen/voor • declare oneself openly against/in favour of1 [ten einde spreken] finish (speaking)♦voorbeelden:1 iemand laten uitspreken • let someone have his say, hear someone out
Перевод: с нидерландского на все языки
со всех языков на нидерландский- Со всех языков на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский