-
1 übergießen
übergießen11 gieten over ⇒ erover gieten, begieten♦voorbeelden:————————übergießen2♦voorbeelden:1 etwas mit Benzin übergießen • benzine over iets heen gieten, uitgieten -
2 Schale
Schale〈v.; Schale, Schalen〉♦voorbeelden:1 〈formeel; figuurlijk〉 die Schale seines Zornes über jemanden, jemandem ausgießen • de fiolen van zijn toorn over iemand uitgietengrüne Schale • bolster〈 spreekwoord〉 raue Schale, guter Kern • ruwe bolster, blanke pit〈 informeel〉 sich in Schale schmeißen, werfen • zich op zijn best kleden, zich opdoffen -
3 abschütten
abschütten1 af-, weg-, uitgieten -
4 ausgießen
-
5 ausschenken
-
6 ergießen
ergießen1 uitgieten, -storten 〈 ook figuurlijk〉1 zich uitstorten, uitgestort worden 〈 ook figuurlijk〉 -
7 etwas mit Benzin übergießen
etwas mit Benzin übergießenbenzine over iets heen gieten, uitgietenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas mit Benzin übergießen
-
8 jemandem einen Eimer übergießen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem einen Eimer übergießen
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский