-
1 depleted
uitgeput -
2 run down
uitgeput raken; verlopen; omverlopen, overrijden; opsporen; uitputten (onderwerp); afbreken, afgeven op; verminderenrun down2 uitgeput raken ⇒ verzwakken, op raken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 opsporen ⇒ vinden, te pakken krijgen♦voorbeelden:4 how dare you run her down? • hoe durf je haar te kleineren? -
3 pooped
-
4 jaded
-
5 low
adj. laag; zwak; neerslachtig; diep; goedkoop; grof--------adv. laag; op lage toon; minderwaardig; raakt op--------n. gebied van lage luchtdruk; dieptepunt; laagterecord; iets laags--------v. loeien, bulkenlow1[ loo] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————low2〈 lowness〉1 laag ⇒ niet hoog, niet intensief♦voorbeelden:low gear • lage versnellinglow grade • lage kwaliteit, laag gehalte/percentage 〈 vaak attributief〉low point • minimum, dieptepuntlow tide • laagwater, eblow water • laag water, laagtij 〈 in een rivier〉at lowest • op z'n laagstlow comedy • kluchtkeep a low profile • zich gedeisd/op de achtergrond houdenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉3 zwak ⇒ slap, futloos♦voorbeelden:————————low3〈 werkwoord〉————————low4〈 bijwoord〉♦voorbeelden:play low • laag/voor kleine bedragen spelen4 be/get/run low • op raken, bijna op zijn -
6 peter out
sen; uitgeput raken; inviteren (bij kaartspel)[ pie:tf]2 uitgeput raken ⇒ op raken, uitgaan, doven♦voorbeelden: -
7 spent
adj. opgebruikt, af, leeg; uitgeput[ spent]1 (op)gebruikt ⇒ af, leeg♦voorbeelden:spent horse • afgeleefd paard -
8 beaten
adj. slaan; smeden; verslaan, overwinnen[ bie:tn]♦voorbeelden: -
9 buggered
adj. gebroken, vernietigde, opgebruikt; uitgeput, vermoeid[ bugəd] 〈voornamelijk Brits-Engels; vulgair〉 -
10 burnt-out
burnt-out, burned-out1 opgebrand ⇒ uitgeblust, versleten -
11 bushed
-
12 done
adj. gedaan; klaardone1[ dun]♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 klaar ⇒ gereed, af♦voorbeelden:1 have done! • hou op!be done with • klaar zijn methave done with • niets meer te maken (willen) hebben metI am done for • het is met mij gedaanshe seemed completely done in/up • zij leek volkomen uitgetelddone! • akkoord!, afgesproken!————————done2→ do do/ -
13 end
n. eind; slot; beëindiging; dood--------v. beëindigen; stoppen; eindigenend1[ end] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 einde ⇒ afsluiting, besluit2 einde ⇒ uiteinde, eind5 einde ⇒ vernietiging, dood♦voorbeelden:1 come/draw to an end • ten einde lopen, ophoudenput an end to • een eind maken aan, afschaffenthey are at the end of their resources • hun mogelijkheden zijn uitgeputin the end • ten slotte, op het laatst; uiteindelijkfor weeks on end • weken achtereenplace on end • rechtop/overeind zetten¶ at the end of the day • uiteindelijk, als puntje bij paaltje komtthe end of the line • laatste fase, kritiek stadiumbe at the end of one's tether • aan het eind van zijn krachten/geduld/mogelijkheden zijnkeep one's end up • volhoudenmake (both) ends meet • de eindjes aan elkaar knopensee an end of/to • een einde zien komen aancollide end on • frontaal botsenno end • heel erg, in grote mateno end of time • zeeën van tijdthe end • het summum→ bad bad/, big big/, bitter bitter/, dead dead/, deep deep/, dirty dirty/, east east/, loose loose/, thick thick/, thin thin/, wrong wrong/————————end21 eindigen♦voorbeelden:our efforts ended in a total failure • onze pogingen liepen op niets uitII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beëindigen ⇒ een eind maken aan, ophouden met2 conclusie/einde vormen van♦voorbeelden:end off something (with) • iets besluiten (met)3 end it (all) • er een eind aan maken, zelfmoord plegen¶ a novel/victory to end all novels/victories • een roman/overwinning die alle andere overbodig maakt/in de schaduw stelt -
14 exhaust
n. uitlaatbuis; afzuigapparaat; uitputten--------v. uitputten, vermoeien, verzwakken; inspannen; verbruiken; opbranden; uitlatenexhaust11 uitlaat(buis/pijp)————————exhaust2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:feel exhausted • zich uitgeput voelen -
15 fagged
adj. uitgeput, buitengewoon moe, zonder energie, zwak ( Slang) -
16 feel exhausted
-
17 finished
adj. klaar, afgelopen, voleindig, volbracht, afgesloten; afgewerkt; afgeslepen; perfekt; afgehandeld[ finnisjt]1 (goed) afgewerkt ⇒ verzorgd, kunstig♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 klaar ⇒ af♦voorbeelden:1 John's finished • Jan is klaar/heeft het afthose days are finished • die tijden zijn voorbij2 the boss is finished: he's lost everything • de baas is geruïneerd: hij is alles kwijthe's finished as a politician • als politicus is hij er geweest/uitgerangeerd -
18 flat out
flat out -
19 flat
adj. plat, vlak; vierkant; standaard; verschaald; mat; te laag; flat, etage; mol--------adv. plat; compleet; zeker; precies; zonder rente--------n. flat, woning; een plat voorwerp; oppervlak; vlakte; platte band, beland; mineur (in muziek)flat1[ flæt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 flat ⇒ etage, appartement3 platte kant ⇒ vlak, hand(palm)4 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉lekke/lege band♦voorbeelden:————————flat2〈flatter; flatness〉♦voorbeelden:¶ be in/go into a flat spin • in de war/opgewonden zijn/rakenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉♦voorbeelden:1 fall flat • mislukken, geen effect oogsten1 rond ⇒ op de kop af, exact♦voorbeelden:————————flat3〈 bijwoord〉1 plat ⇒ vlak, uitgestrekt♦voorbeelden: -
20 frazzle
n. tot moes geslagen--------v. vermoeien, afmatten, verslijten, afdragen♦voorbeelden:¶ burnt to a frazzle • helemaal uit/opgebrand, totaal verkoold
См. также в других словарях:
Leon de Winter — (February 26, 1954) is a Dutch writer and columnist. Early life Leon de Winter was born on February 24, 1954 in Den Bosch, the capital of the Dutch province Noord Brabant, in the south of The Netherlands.He grew up in an orthodox Jewish family… … Wikipedia