-
1 deux
deux [deu]〈telwoord; ook m.〉1 twee ⇒ een paar, beide2 enkele ⇒ enige, een paar3 tweede♦voorbeelden:tous deux, tous les deux • allebeiêtre deux • met z'n tweeën zijnne faire ni une ni deux • zich geen tweemaal bedenkença fait deux • dat zijn twee geheel verschillende zakenen moins de deux • in minder dan geen tijdà deux • met z'n tweeënà nous deux maintenant • en nu is de beurt aan onsdeux à deux, deux par deux • twee aan twee, paarsgewijs〈 vulgair〉 de mes deux (testicules) • waardeloos, kloteentre les deux • er tussenin, zo'n beetje tussenbeide〈 spreekwoord〉 jamais deux sans trois • alle goede dingen bestaan in drieën, driemaal is scheepsrechtle deux novembre • twee novemberm, adj -
2 fois
fois [fwaa]〈v.〉♦voorbeelden:1 l'autre fois • een tijdje geleden, onlangsune bonne fois • eens en voor altijdc'est cent fois mieux • dat is veel betervous avez cent fois raison • u hebt volkomen gelijkcertaines fois • somsarbre deux fois centenaire • twee eeuwen oude boomdeux fois plus grand • twee keer zo grootvous avez mille fois raison • u heeft groot gelijktoutes les fois que • steeds alsla seule et unique fois • absoluut de enige keerencore une fois • nogmaals, ik zeg je nog eens, ik herhaalplus d'une fois • vaakà la fois • tegelijk(ertijd)y regarder à deux fois • zich tweemaal bedenken〈 formeel〉 par deux fois, par trois fois • twee keer, drie keerune fois pour toutes • eens en voor altijddes fois • somsil y avait une fois, il était une fois • er was eensune fois en route elle ne s'arrêtait plus • toen ze eenmaal op weg was gegaan, stopte ze niet meerune fois, deux fois, trois fois • één, twee, drie 〈 voor het uitvoeren van een bedreiging〉fkeer, maal -
3 opposer
opposer [oppoozee]1 tegenoverstellen (ten opzichte van) ⇒ tegenover (elkaar, iets) plaatsen, stellen3 tegenwerpen (tegen) ⇒ inbrengen (tegen), aanvoeren (tegen)♦voorbeelden:match qui oppose deux équipes • wedstrijd waarin twee teams tegen elkaar uitkomenopposer de la résistance • niet meegevenêtre opposé à • tegen (iets) zijn, het niet eens zijn metopposer une résistance aux ordres • tegen de orders ingaan1 zich verzetten (tegen) ⇒ ingaan (tegen), zich kanten (tegen)3 het tegenovergestelde zijn (van) ⇒ staan (tegenover), totaal verschillen (van)4 staan, liggen, hangen (tegenover)♦voorbeelden:s'opposer à qn. • tegen iemand ingaanv(à) -
4 partout
-
5 deux partout
deux partouttwee-twee, twee gelijk -
6 comparaison
comparaison [kõpaarezzõ]〈v.〉♦voorbeelden:faire la comparaison de deux choses • twee dingen vergelijkenmettre qc. en comparaison avec qc. d'autre • iets met iets anders vergelijkensoutenir la comparaison • de vergelijking kunnen doorstaanen comparaison de • in vergelijking metpar comparaison à, avec • vergeleken bij, metpar comparaison • vergelijkenderwijsêtre sans comparaison avec qc. • iets ver overtreffenc'est sans (aucune) comparaison • dat is niet te vergelijken, onvergelijkelijk, zonder weergaf -
7 de
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodprép1) van, uit, vanuit2) tijdens, gedurende3) vanwege, om, voor, door [oorzaak]4) met, van [middel]5) op, uit, volgens [wijze]6) van, met [maat]7) tot [bezit] -
8 dé
de1 [də]〈 voorzetsel〉9 〈materiaal; meestal onvertaald〉♦voorbeelden:de vous à moi • onder ons (gezegd)de mal en pis • van kwaad tot ergerde nos jours • tegenwoordigde nuit • 's nachtsde … à … • van … totde … en • van … tot, naarfaire qc. de soi-même • iets uit zichzelf doenjouer du piano • piano spelenvivre de sa plume • van zijn pen levencoup de poing • vuistslagde mémoire • uit het blote hoofdde son mieux • zo goed hij konavancer d'un pas • een stap vooruit doenavoir deux mètres de long • twee meter lang zijnpaquet de cigarettes • pakje sigaretten¶ le ciel est d'un bleu! • de hemel is zó blauw!être aimé de sa femme • bemind worden door zijn vrouwquelque chose de beau • iets mooistrois jours de libre • drie dagen vrijquoi de neuf? • wat voor nieuws is er?le mieux est d'en rire • je kunt er maar beter om lachenet les enfants de sauter • en de kinderen maar springen————————de2 [də]〈 lidwoord〉1 〈 meestal onvertaald〉♦voorbeelden:du pain • broodm1) dobbelsteen -
9 présenter
présenter [preezãtee]♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 tonen7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:présenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezen1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen♦voorbeelden:ça se présente comment? • hoe ziet dat eruit?deux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemenv3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten -
10 propos
propos [proppo]〈m.〉1 woorden ⇒ gezegde, gepraat2 bedoeling ⇒ voornemen, besluit♦voorbeelden:avoir le ferme propos de • het vaste voornemen hebben tejuger à propos d'agir • het gepast, raadzaam achten om te handelenvous tombez mal à propos • u komt ongelegenà propos de • naar aanleiding vanà ce propos • naar aanleiding hiervanà tout propos • bij iedere gelegenheidà propos • tussen twee haakjeshors de propos • ongelegen1. m1) woorden, gepraat2) voornemen2. àproposadvterloops, tussen twee haakjes -
11 tandem
tandem [tãdem]〈m.〉2 tandem ⇒ duo, koppel, combinatie♦voorbeelden:en tandem • gezamenlijk¶ attelage en tandem • bespanning in tandem, en flèchem1) tandem [fiets]2) combinatie, koppel -
12 un
un1 [ũ],une [uun]〈m., v.〉1 één♦voorbeelden:ne faire ni une ni deux • geen moment aarzelenpas un(e) • geen (enkele)plus d'un • menigeenun à un, un par un • één voor éénet d' un(e)! • dat is één!voilà une de ces bêtises! • is me dat weer een stommiteit!〈 spreekwoord〉 quand il y en a pour un (deux, trois), il y en a pour deux (trois, quatre) 〈 wanneer er genoeg is voor één (twee, drie), dan is er ook genoeg voor twee (drie, vier)〉————————un2 [ũ],une [uun]1 één ⇒ een eenheid, een geheel vormend♦voorbeelden:la vérité est une • er is maar één waarheidne faire qu'un • één geheel zijn, vormenII 〈 telwoord〉1 één♦voorbeelden:le trente et un décembre • een en dertig december→ avis, précaution————————un3 [ũ],une [uun]〈onbepaald voornaamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:un de ces jours • één dezer dagenils s'injurient l' un l'autre • zij schelden elkaar uitl' un et l'autre • beiden→ malheur————————un4 [ũ],une [uun]〈 lidwoord〉1 een♦voorbeelden:1 une fois, un jour • eens, op zekere dagun monsieur X • een zekere meneer X1. = une; m/f, adj 2. = une; art -
13 avant-veille
avant-veille [aavãvej]〈v.〉♦voorbeelden: -
14 dédoubler
dédoubler [deedoeblee]♦voorbeelden:dédoubler un train • een extra trein inleggen♦voorbeelden:2 je ne peux pas me dédoubler • ik kan niet twee dingen tegelijk doen, op twee plaatsen tegelijk zijn -
15 deux à deux, deux par deux
deux à deux, deux par deuxtwee aan twee, paarsgewijsDictionnaire français-néerlandais > deux à deux, deux par deux
-
16 je ne peux pas me dédoubler
je ne peux pas me dédoublerik kan niet twee dingen tegelijk doen, op twee plaatsen tegelijk zijnDictionnaire français-néerlandais > je ne peux pas me dédoubler
-
17 tête-à-tête
tête-à-tête [tettaatet]〈m.; ook bijwoord〉1 tête-à-tête ⇒ ontmoeting, gesprek onder vier ogen2 thee-, koffieservies voor twee personen ⇒ tête-à-tête♦voorbeelden:en tête-à-tête • alleen, onder vier ogen -
18 affronter
affronter [aafrõtee]1 trotseren ⇒ tarten, het hoofd bieden aan1 met elkaar in botsing komen ⇒ op elkaar stuiten, wedijveren♦voorbeelden:1. v1) trotseren, het hoofd bieden (aan)3) samenbrengen2. s'affrontervslaags raken, tegen elkaar uitkomen -
19 ajouter
ajouter [aazĵoetee]1 vermeerderen ⇒ doen toenemen, verhogen♦voorbeelden:ajouter à l'embarras de qn. • iemands verwarring nog groter maken♦voorbeelden:y ajouter du sien • 〈 een verhaal〉mooier maken, aandikken→ foi1 komen (bij, bovenop)1. v(à)1) vermeerderen, verhogen2. s'ajouter (à)v(à) komen (bij, bovenop) -
20 alternative
alternative [aalternaatiev]〈v.〉1. f1) dilemma2) alternatief, andere oplossing2. alternativesf plafwisseling, opeenvolging
См. также в других словарях:
twee — twee·dle·dum; twee·tle; twee; twee·dle; … English syllables
twee — /twee/, adj. Chiefly Brit. affectedly dainty or quaint: twee writing about furry little creatures. [1900 05; appar. reduced from tweet (perh. via pron. twi), mimicking child s pron. of SWEET] * * * … Universalium
twee — [twi:] adj BrE [Date: 1900 2000; Origin: A baby s way of saying sweet] very pretty or perfect, in a way that you find silly or unpleasant ▪ She produced twee little flower paintings … Dictionary of contemporary English
twee — [ twi ] adjective BRITISH something that is twee is intended to be attractive but seems too perfect to be real … Usage of the words and phrases in modern English
Twee — is a word you would generally hear older people say. It means dainty orquaint. A bit like the way you chaps think of England I suppose … The American's guide to speaking British
twee — tiny, dainty, miniature, 1905, from childish pronunciation of SWEET (Cf. sweet) … Etymology dictionary
twee — ► ADJECTIVE (tweer, tweest) Brit. ▪ excessively or affectedly quaint, pretty, or sentimental. ORIGIN representing a child s pronunciation of SWEET(Cf. ↑sweetly) … English terms dictionary
twee — [twē] adj. [back form. < tweet, in same sense < child s pronun. of SWEET] Brit. affectedly clever, dainty, sweet, etc … English World dictionary
twee — adjective /twiː/ Overly quaint, dainty, cute or nice. Those Beatrix Potter animals are a little twee for my taste. Syn: precious, saccharine, syrupy See Also … Wiktionary
twee — adjective BrE something that is twee looks too pretty or perfect: That picture of little cottages with lace curtains is rather twee … Longman dictionary of contemporary English
twee — UK [twiː] / US [twɪ] adjective British something that is twee is intended to be attractive but seems too perfect to be real little girls in twee designer dresses … English dictionary