-
1 accent
accent [aaksã]〈m.〉2 accent ⇒ tongval, uitspraak4 stembuiging ⇒ uitdrukking, toon, klank♦voorbeelden:3 accent aigu (´), grave (´), circonflexe (ˆ) • accent aigu (´), grave (´), circonflexe (ˆ)m1) klemtoon, nadruk2) accent3) toon -
2 accentuer
accentuer [aaksãtuu.ee]1 de klemtoon, nadruk leggen op ⇒ beklemtonen, accentueren2 het toonteken, accent plaatsen op♦voorbeelden:1 sterker, heviger, groter worden ⇒ toenemen1. v2) benadrukken, beklemtonen3) vergroten, versterken2. s'accentuervduidelijker/sterker/groter worden, toenemen
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский