-
1 Blut übertragen
-
2 Sakrament
Sakrament〈o.; Sakrament(e)s, Sakramente〉♦voorbeelden:¶ Sakrament noch mal! • verdorie nog aan toe! -
3 applizieren
applizieren1 appliceren ⇒ toepassen, toedienen2 aanbrengen, bevestigen♦voorbeelden:eine Methode auf einen neuen Fall applizieren • een methode op een nieuw geval toepassen -
4 beibringen
beibringen1 bijbrengen ⇒ aan het verstand brengen, leren2 (voorzichtig) meedelen, zeggen3 toedienen, geven5 aanvoeren, overleggen ⇒ voorleggen6 bij elkaar krijgen, brengen -
5 einem Kranken flüssige Nahrung infiltrieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einem Kranken flüssige Nahrung infiltrieren
-
6 einen Kinnhaken landen
-
7 einen Kranken versehen
-
8 einflößen
einflößen♦voorbeelden: -
9 eingeben
-
10 firmen
-
11 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet! -
12 infiltrieren
-
13 landen
landen2 〈 figuurlijk〉belanden, terechtkomen♦voorbeelden:2 an einem Ort landen • in een plaats verzeild raken, belandendas Auto landete an einer Mauer • de auto belandde tegen een muurII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan land zetten, ontschepen ⇒ neerlaten, aan wal brengen♦voorbeelden:Passagiere landen • passagiers aan land zetten -
14 spenden
spenden1 geven, schenken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ uitdelen, uitreiken, toedienen♦voorbeelden:den Segen spenden • de zegen geven, uitspreken -
15 verabfolgen
verabfolgen♦voorbeelden: -
16 verabreichen
verabreichen♦voorbeelden: -
17 verpassen
verpassen♦voorbeelden: -
18 versehen
versehen♦voorbeelden:mit allem versehen sein • van alles voorzien zijn♦voorbeelden:3 ehe man sichs versieht • voor je het in de gaten hebt, voor je er erg in hebt -
19 versetzen
versetzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemanden in Erstaunen versetzen • iemand versteld doen staanjemanden in den Ruhestand versetzen • iemand pensioneren -
20 übertragen
übertragen11 overdrachtelijk, figuurlijk————————übertragen22 overdragen ⇒ opdragen, toewijzen♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский