-
1 inflict
-
2 rout
n. zware nederlaag, algemene vlucht; troep, wanordelijke bende; lawaai--------v. een zware nederlaag toebrengen, op de vlucht drijven; tevoorschijn halen, opscharrelenrout1[ raut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 totale nederlaag ⇒ aftocht, vlucht♦voorbeelden:————————rout2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 blow
n. klap, slag; windvlaag--------v. blazen; opblazen; waaien; fluiten; laten knallen; ontspruitenblow1[ bloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wind(vlaag) ⇒ rukwind; storm, stijve/stevige bries2 slag ⇒ klap, mep3 (tegen)slag ⇒ ramp, schok♦voorbeelden:he struck a blow against/for democracy • hij gaf de democratie een fe knauw/hielp de democratie een stap vooruitat/with a (single)/one blow • in één klap/pogingblow by blow account • gedetailleerd verslagwithout (striking) a blow • zonder slag of stoot, zonder geweld————————blow21 (uit)blazen ⇒ fluiten, weerken; (uit)waaien, dwarrelen, wapperen2 hijgen ⇒ blazen, puffen♦voorbeelden:the bugle blows • de hoorn (weer)ktthe whistle blows • het fluitje gaatblow down • neergeblazen worden, omwaaienthe scandal will blow over • het schandaal zal wel overwaaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 blazen (op, door) ⇒ aan/af/op/rond/uit/wegblazen; snuiten 〈 neus〉; doen wapperen, doen dwarrelen3 bespelen ⇒ blazen op, spelen op♦voorbeelden:the door was blown open • de deur waaide openit's blowing (up) a gale/storm • het stormt, het gaat stormenblow glass • glasblazenthe wind blew her hair • de wind woei door haar haarthe wind blew the trees down • de wind blies de bomen om(ver)blow off • wegblazen, doen wegwaaien; afblazen, laten ontsnappen 〈 stoom〉blow over • om(ver)blazen, doen omwaaienthe tank was blown to pieces/glory • de tank werd aan stukken gereten3 blow the whistle • op het fluitje blazen, fluiten4 you blew it • je hebt het verknald/verpest6 blow the cost! • wat kunnen mij de kosten schelen!I'll be blowed if I'll do it • ik verdom het, ze kunnen me de pot opblow it • verdoriewell, I'm blowed • wel heb je me nou!, wat zeg je me daar van!¶ blow abroad • ruchtbaar maken, als gerucht verspreiden -
4 damage
n. schade, verlies; (Slang) uitgaven, kosten (Bv. "What's the damage for the drinks we had at the bar?")--------v. beschadigen; schade veroorzakendamage1[ dæmidzj]1 schade ⇒ beschadiging, averij♦voorbeelden:2 what's the damage? • hoeveel is het?♦voorbeelden:→ vindictive vindictive/————————damage2〈 werkwoord〉1 beschadigen ⇒ schade toebrengen, aantasten -
5 deal someone a blow
———————— -
6 deal
n. transactie, affaire; hoeveelheid--------v. handelen; geven; toebrengen; uitdelen; verhandelendeal1[ die:l]1 transactie ⇒ overeenkomst, handel♦voorbeelden:it's a deal! • afgesproken!, akkoord!♦voorbeelden:————————deal2♦voorbeelden:1 deal in • handelen in, verkopen→ deal with deal with/♦voorbeelden:deal (out) fairly • eerlijk verdelendeal out justice • rechtspreken¶ deal (someone) in • (iemand) laten meespelen/doen -
7 do someone an injury
-
8 hammer
n. hamer--------v. hameren, smeden; verjagenhammer1[ hæmə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hamer♦voorbeelden:go/come under the hammer • geveild worden————————hammer21 hameren♦voorbeelden:1 hammer (away) at • er op loshameren/losbeukenhammer at the keys • op de piano rammelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
9 harm
hoge snelheids antiradiatie rakettenHARM (High-speed Anti-Radiation Missile)harm1[ ha:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:she came to no harm, no harm came to her • er overkwam/geschiedde haar geen kwaaddo someone no harm • iemand geen kwaad doenout of harm's way • in veiligheid————————harm2〈 werkwoord〉1 kwaad doen ⇒ schade berokkenen, letsel toebrengen♦voorbeelden: -
10 humble
adj. arm; bescheiden, nederig; armoedig; pover--------v. vernederen, neerhalen, neerslachtig makenhumble1[ humbl] 〈bijvoeglijk naamwoord; humbly〉♦voorbeelden:of humble birth • van nederige/lage afkomstmy humble opinion • mijn bescheiden mening¶ eat humble pie • een toontje lager zingen, inbinden————————humble2〈 werkwoord〉 -
11 hurt
adj. bezeerd, gekwetst--------n. kwetsuur, pijnlijke plek--------v. pijn doen, bezeren; deren, kwetsenhurt1[ hə:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kwetsuur ⇒ letsel, wond————————hurt21 pijn/zeer doen♦voorbeelden:this wage-cut hurts • deze loonsverlaging komt hard aanit won't hurt to cut down on spending • het kan geen kwaad om te bezuinigenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bezeren ⇒ verwonden, blesseren2 krenken ⇒ kwetsen, beledigen3 schade toebrengen/afbreuk doen aan♦voorbeelden: -
12 injury
n. verwonding, letsel[ indzjərie] 〈meervoud: injuries〉1 verwonding ⇒ letsel, blessure♦voorbeelden:suffer minor injuries • lichte verwondingen oplopen -
13 land
n. land; aarde; volk; landschap; koninkrijk--------v. landen; neerkomen; belanden; doen belanden (in plaats of situatie); aan land zetten; aan land gaan; van boord gaan; anker uitgooienland1[ lænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 land(streek) ⇒ staat, gebied4 (bouw)land ⇒ aarde, grond5 grondgebied ⇒ lap grond, weiland♦voorbeelden:make land • land in zicht krijgenthe promised land • het beloofde land————————land21 landen ⇒ aan land/wal gaan3 (be)landen ⇒ neerkomen, terechtkomen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aan land/wal brengen/zetten♦voorbeelden: -
14 put to rout
-
15 plant a dagger in one's heart
een dolkstoot toebrengen in het hart, iem. een dolk in het hart steken
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский