-
21 onze
onze [õz]〈telwoord; ook m.〉1 elf(de)♦voorbeelden:Louis onze • Lodewijk de Elfdele onze novembre • elf novemberm, adj -
22 onzième
-
23 quatre-vingtième
-
24 seize
-
25 seizième
-
26 sept
sept [set]〈 telwoord〉♦voorbeelden:il est sept heures • het is zeven uurle sept mars • zeven maart→ guerrem, adj -
27 septième
-
28 six
six [sies]〈 telwoord〉1 zes(de)♦voorbeelden:Charles six • Karel de Zesdeil est six heures • het is zes uurm, adj -
29 sixième
-
30 soixante
-
31 soixante-dix
-
32 soixante-dixième
-
33 soixantième
-
34 treize
-
35 treizième
-
36 trente
trente [trãt]〈telwoord; ook m.〉♦voorbeelden:m, adj -
37 trentième
-
38 trois
-
39 un
un1 [ũ],une [uun]〈m., v.〉1 één♦voorbeelden:ne faire ni une ni deux • geen moment aarzelenpas un(e) • geen (enkele)plus d'un • menigeenun à un, un par un • één voor éénet d' un(e)! • dat is één!voilà une de ces bêtises! • is me dat weer een stommiteit!〈 spreekwoord〉 quand il y en a pour un (deux, trois), il y en a pour deux (trois, quatre) 〈 wanneer er genoeg is voor één (twee, drie), dan is er ook genoeg voor twee (drie, vier)〉————————un2 [ũ],une [uun]1 één ⇒ een eenheid, een geheel vormend♦voorbeelden:la vérité est une • er is maar één waarheidne faire qu'un • één geheel zijn, vormenII 〈 telwoord〉1 één♦voorbeelden:le trente et un décembre • een en dertig december→ avis, précaution————————un3 [ũ],une [uun]〈onbepaald voornaamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:un de ces jours • één dezer dagenils s'injurient l' un l'autre • zij schelden elkaar uitl' un et l'autre • beiden→ malheur————————un4 [ũ],une [uun]〈 lidwoord〉1 een♦voorbeelden:1 une fois, un jour • eens, op zekere dagun monsieur X • een zekere meneer X1. = une; m/f, adj 2. = une; art -
40 vingt
vingt [vẽ]〈 telwoord〉♦voorbeelden:il est sept heures moins vingt • het is tien minuten over half zevenm, adj
Перевод: с французского на все языки
со всех языков на французский- Со всех языков на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский
telwoord
Страницы